Marleen Ouwerkerk

Creativity is the mind having fun

#37 Omslag

Ik ijsbeer heen en weer over het balkon terwijl ik de koude zeelucht diep inhaleer. Pepe is wel erg lang weg. Hij ging alleen vragen hoe laat die wedstrijd was, maar hij is nu al meer dan een half uur bij Tim. Hij zal toch geen ruzie met hem aan het maken zijn? Hoe langer het duurt, hoe gekker de ideeën worden die er in mijn gedachten omhoog borrelen. Ik druk beiden handen tegen mijn slapen.‘Stoppen nu!’ zeg ik hardop tegen mezelf en ik laat mijn handen weer zakken. Ik begin het inmiddels erg koud te krijgen en ga weer naar binnen. Zal ik anders toch even een kijkje gaan nemen? Nee… Ik bijt op mijn duimnagel. Waar kunnen ze het zo lang over hebben? Ik maak aanstalten om naar de deur te lopen, maar schrik op als Pepe plotseling binnen komt lopen.
‘Ah, daar ben je!’
‘Sorry schat, het was niet de bedoeling om zo lang weg te blijven, echt niet!’
‘Eh, oké. Het geeft niet. Ik… ik vroeg me alleen af waar jullie het zo lang over hebben gehad?’ zeg ik zo luchtig mogelijk.
‘Tim was er niet.’
‘O?’ Ik kijk Pepe niet-begrijpend aan. ‘Zijn vriend was in de hut…’ Pepe denkt na, maar komt niet op zijn naam.
‘Jens?’ vraag ik voorzichtig.
‘Ja, juist! Jens was het!’ Pepe knikt en wijst met zijn vinger naar me om duidelijk te maken dat ik het goed had.
‘Waar was Tim dan?’
‘Jens zei dat hij al een tijdje weg was, maar hij wist niet waar heen.’ Ik frons mijn wenkbrauwen.
‘Ik vond die Jens een beetje vreemd,’ zegt Pepe.
‘Hoe bedoel je vreemd?’ vraag ik.
‘Gewoon. Er was iets vreemd aan hem.’
‘Ja, hij kan nogal recht voor zijn raap zijn,’ zeg ik, als ik me die woorden herinner van Tim. 
‘Nee, dat is het niet. Hij leek erg opgefokt, of overstuur of zo. Alsof hij ruzie had gehad of zo.’
‘Misschien heeft hij ruzie gehad met zijn vriendin?’ Ik haal mijn schouders op. Weet ik veel waarom hij zich zo zou gedragen. Ik heb nog weinig van hem meegekregen. Hij zal nooit een vriend van me worden, dat weet ik wel, maar ik ken hem verder niet. Ik snap niet waar Pepe zich zo druk om maakt.
‘Wist je dat die Jens…’ Ik weet niet wat Jens, want ik luister niet. Ik maak me eerlijk gezegd zorgen. Zorgen om Tim. Gisteren deed hij een beetje raar toen ik zijn kleding terug kwam brengen. Of ja, raar… niet echt raar, maar gewoon anders. 
‘Ik moet even weg,’ zeg ik midden in het verhaal ven Pepe. Hij kijk me verbaasd aan.
‘Weg? Waarheen?’ 
‘Er klopt iets niet,’ zeg ik terwijl me naar de deur haast. ‘Ik leg het straks allemaal uit. Beloofd.
‘Maar…’ Ik geef Pepe de kans niet om verder te praten, want ik heb de deur al achter me gesloten. Ik bons een paar keer hard op de deur. Jens maakt open.
‘Hoe lang is Tim al weg?’ vraag ik. Hij kijkt me even verbaasd aan, maar lijkt dan door te hebben wie ik ben.
‘Eh.. Geen idee… Best wel een tijdje, nu ik erover nadenk.’ Jens laat zijn hand achter in zijn nek rusten. ‘Maar mag ik vragen waarom?’ Hij trekt een wenkbrauw op en kijkt me onderzoekend aan. Hij gedraagt zich inderdaad vreemd.
‘Ik denk dat er iets mis is. Hij gedroeg zich zo vreemd toen ik zijn kleding terug kwam brengen. Heeft hij verder niets gezegd?’ vraag ik.
‘Nee, niet echt. Tenminste niks wat ik niet al wist.’ Jens kijkt me niet aan en schuift met zijn rechtervoet over de vloerbedekking.
‘Hoe bedoel je?’ 
‘Nou… Jij was volgens Tim net weg toen ik de hut binnen kwam. Ik was mijn telefoon vergeten en kwam die halen.’ Jens lijkt na te denken en er valt een stilte. ‘Hij deed een beetje raar.’
‘Wat is raar? Wat deed hij?’
‘Ik weet het niet precies, maar het leek alsof hij boos was. Ik weet alleen niet waarop.’ Jens kijkt me strak aan. ‘Hebben jullie soms ruzie gehad of zo?’ Verbaasd kijk ik hem aan. Ruzie? Hoezo? Ik zou niet weten waarover. Ik ken hem net een paar dagen.
‘Nee. Ik heb de spullen afgegeven en ben redelijk snel daarna vertrokken.’
‘Ah, oké.’ Jens wrijft over zijn gezicht. ‘Nou, eerlijk gezegd weet ik niet wat er aan de hand is, maar het zou te maken kunnen hebben met de wedstrijd of zo.’ Jens haalt diep adem. Hij lijkt zich ongemakkelijk te voelen.
‘Ik ga hem zoeken,’ zeg ik uiteindelijk en draai me om. 

Ik besluit op het bovenste dek te beginnen en stap in de lift, maar als ik op de bovenste verdieping kom is het er bijna uitgestorven. Er zijn een paar mensen bezig met het afzetten van het loopgedeelte. Ik denk voor de wedstrijd van vandaag. Er zijn ook een paar mensen in het zwembad baantjes aan het zwemmen, maar verder ziet het er op dit dek erg uitgestorven uit. Ik ga naar het dek beneden me. Hier is het mega druk. Ik kan me echter niet voorstellen dat hij hier zou zijn. Ik zie hem niet echt in een spa liggen… Ik denk na en dan schiet me ineens iets te binnen. Het café waar hij zat toen ik alleen op stap was. Ik zet koers naar het derde dek. Als ik uit de lift stap is het dringen geblazen, want er zijn een hoop mensen die erin willen en de weg versperren., maar het lukt me om me door de mensenmenigte te wurmen en haal diep adem als ik vrij ben uit de massa. In mijn rechterooghoek zie ik het café al. Ik loop erheen. Op het terras zit een echtpaar van een jaar of zestig, schat ik zo. Ik besluit binnen een kijkje te nemen. Er zit iemand aan de bar. Het eerste wat ik doe is kijken naar zijn been. Nee, er zit geen gips om. Hij is het niet. Ik draai me om en loop weer naar buiten. Ik denk na. Waar zou hij kunnen zitten? God, dit schip is zo gigantisch… Het is als zoeken naar een speld in een hooiberg. Terwijl ik langzaam door het uitgaansgebied wandel, krijg ik weer een idee. Het casino! Je ziet toch vaker in films dat mensen extreem gaan gokken als ze zich verloren of niet helemaal zichzelf voelen of oz. Ik weet het ook niet… Misschien is Tim ook zo iemand? Ik loop het casino binnen en herinner me weer het plezier dat we hier hadden. Ik herinner me ook die enorme berg geld die ik mee naar buiten had genomen, nadat ik de jackpot had gewonnen. Meteen daarna voel ik de pijn die ik voelde toen al dat geld in het water viel. O, echt… Ik kan mezelf nog steeds voor mijn kop slaan. Zó dom! Ik kijk goed rond, maar zie Tim ook hier negens. Ik zucht diep en denk na. Waar kan hij in godsnaam zijn?

Een uur later heb ik elk dek zo goed mogelijk doorzocht, maar ik kan hem nergens vinden. Ik begin een beetje in paniek te raken. Ik beluit terug te gaan naar de hut, want Pepe zal zich vast wel ongerust maken. Ik loop naar de deur met de sierletters erop en maak hem open. Ik kijk de lange gang, waar zich onze hut bevindt, door en zie halverwege de gang iemand op de grond liggen. Ik haast me naar de persoon toe en ik zie, als ik dichterbij kom, dat het Tim is. Ik zie zijn gegipste been uitsteken. Zijn krukken liggen naast hem op de grond. Hij is maar twee meter van zijn hut verwijderd.
‘Tim! Tim!’ zeg ik terwijl ik bij hem neerkniel. Ik pak zijn hoofd vast. Hij ziet er beroerd uit. ‘Tim! Hoor je me?’ vraag ik en ik klop op zijn wang. Twee afwezige ogen staren me aan. Zijn ogen zijn rood en vochtig. ‘Wat is er gebeurd?’ Tim brabbelt iets onverstaanbaars. Ik ruik de enorme alcohollucht die er uit zijn mond komt en wend mijn hoofd af. Hij is duidelijk dronken. Behoorlijk ook nog.
’Tim, wat is er aan de hand?’ vraag ik nog een keer, maar het heeft geen zin. Ik sta op, loop naar zijn hut en klop hard op de deur. Nog een keer. Jens maakt geïrriteerd open, maar zijn blik verzacht als hij mij ziet staan.
‘Help me even!’ zeg ik en ik haast me weer naar Tim.
‘Jezus!’ zegt Jens als hij Tim ziet liggen. Samen helpen we hem omhoog en leggen hem op bed.
‘Hoe lang lag hij daar al?’ vraagt Jens. Ik kijk hem aan en haal mijn schouders op.
‘Hoe moet ik dat weten? Een uur geleden was ik nog hier, dus langer dan dat in elk geval niet. Ik kwam toevallig bij hem uit toen ik terug wilde gaan naar mijn hut.’ Jens ijsbeert heen en weer.
‘Heeft hij iets gezegd?’ vraagt Jens terwijl hij zijn handen in zijn nek laat rusten en naar Tim kijkt, die levenloos op bed ligt. Het is dat zijn borstkast nog op en neer beweegt, maar anders had ik gedacht dat hij dood was. Hij is lijkbleek en slap. Er staan kleine zweetdruppels op zijn hoofd. Zijn lippen zijn vreemd gekleurd. Ik vind het er eng uit zien.
‘Ik denk dat we de dokter moeten bellen,’ zeg ik uiteindelijk en kijk Jens met een vragende blik aan. ‘Ja, toch?’ Jens haalt zijn schouders op. 
‘Hij heeft wel vaker veel gedronken.’
‘Drinkt hij vaker zoveel dat hij buiten westen raakt?’
‘Nee, zo ver is het nog nooit gekomen, maar sinds… sinds hij… sinds…’
‘Zijn vriendin?’ val ik Jens bij die niet uit zijn woorden lijkt te komen. Hij knikt en kijkt dan van me weg. Hij loopt een beetje heen en weer langs het bed. Ik zucht.
‘Ik ga de dokter bellen,’ zeg ik. Binnen vijf minuten staat dezelfde dokter aan de deur die Pepe heeft onderzocht. Hij kijkt me net iets langer aan en loopt dan door naar binnen.
‘Goed, ik zie het al,’ zegt hij terwijl hij Tim onderzoekt. ‘Ik denk dat hij behoorlijk diep in het glaasje heeft gekeken. De dokter neemt Tims hartslag op, controleert zijn ademhaling en schijnt met een lampje in zijn ogen. Hij noteert een paar dingen in het notitieboekje dat hij de vorige keer ook bij zich had en richt zich dan tot ons.
‘Ik neem hem mee,’ zegt hij. ‘Ik ben bang dat hij een bloedvergiftiging opgelopen heeft en dat zijn maag leeggepompt moet worden. Ik kijk Jens geschrokken aan. De dokter pakt zijn mobiel belt iemand. Ik luister niet naar wat hij zegt, maar staar alleen maar naar Tim, die daar maar ligt te liggen. De dokter begint allemaal vragen te stellen, maar ik kan er weinig van beantwoorden, aangezien ik Tim eigenlijk helemaal niet ken. Jens weet gelukkig antwoord te geven op de meeste vragen, behalve de laatste.
‘Ik vond hem in de hal, net naast de deur,’ zeg ik. ‘Ik heb geprobeerd hem bij zijn positieven te krijgen, maar hij sloeg wartaal uit en daarna zei hij helemaal niets meer en leek hij helemaal van de wereld.’ De dokter noteert alles wat ik zeg in zijn boekje. Niet veel later staan er twee mannen in een witte jas met een brancard in de hal. Ze leggen een soort deken op het bed en rollen Tim daarop. Zijn armen hangen slap langs zijn lichaam. Ik vind het een verschrikkelijk aanblik, maar blijf toch kijken hoe ze hem met z’n allen optillen en met deken de brancard dragen. Daar leggen ze hem neer en keren hem op zijn zij. De stabiele zijligging, schiet me ineens binnen. Dat heb ik ooit eens op school geleerd.
‘We brengen hem naar de spoedafdeling, mag ik van één van u een telefoonnummer zodat ik kan bellen zodra er nieuws is?’ De dokter kijkt van Jens naar mij en weer terug. Jens geeft zijn telefoonnummer. Met de nodige spoed haasten de drie mannen zich door de hal, op weg naar de spoedafdeling. Ik zucht diep en laat me op de rand van het bed zakken. Jens doet het zelfde. Het is een paar minuten stil. Dan draai ik me naar Jens toe.
‘Weet jij waarom hij zich vol heeft laten lopen met alcohol?’ Ik kijk naar Jens, die mijn blik ontwijkt. Er is iets aan de hand, dat voel ik, maar wat weet ik niet. Ik ken Tim nog maar net, dus misschien laat hij zich elk weekend wel vollopen met alcohol. Weet ik veel… Jens kijkt me vluchtig aan en kijkt dan weer weg. Ik wil opnieuw iets vragen, maar er wordt met geweld op de deur gebonsd. Ik kijk geschrokken op.
‘Jens, maak open!’ schreeuwt iemand op de hal. Ik kijk Jens vragend aan. Hij slaat zijn ogen neer.
‘Dat zal Stefan wel zijn…’ Hij zucht en staat langzaam op. ‘Wat je nu te zien gaat krijgen heb ik verdiend, dat je het even weet…’ zegt Jens met een hangend hoofd en hij maakt de deur open.

Volgende –>