⚠️Trigger warning
Dit verhaal is een fictief werk, maar een aantal scènes bevat inhoud die sommige lezers als pijnlijk kunnen ervaren zoals bijvoorbeeld mishandeling, depressie of zelfmoord. Deze hoofdstukken worden met bovenstaand icoon aangeduid.
1
Dit was niet de bedoeling. Dit was niet de afspraak. Wat doet hij hier in godsnaam? Zenuwachtig ijsbeer ik heen en weer in de hal.
‘Schat, wie was er aan de deur?’ roept Tristan naar beneden. Ik kijk geschrokken op.
‘O, eh, niemand…’ zeg ik confuus. Als ik de voordeur nu zou openmaken, zou hij er dan nog steeds staan? Ik bijt op het velletje van mijn duim. Waarom is hij hier? Hoe haalt hij het in zijn hoofd om mij thuis op te zoeken? Argwanend kijk ik naar de trap. Tristan kan elk moment naar beneden komen. Mijn brein draait op volle toeren om een manier te vinden om met deze situatie om te gaan.
Ik woel met mijn handen door mijn haar. Duizenden gedachten vliegen door mijn hoofd. Ik weet niet of ik blij moet zijn of boos. Ik weet niet of ik haat of liefde voel. Ik weet alleen dat hij niet voor mijn deur kan staan. Dat mág gewoon niet! We hadden afgesproken geen contact meer met elkaar te houden.
Ik kijk naar de voordeur, die ik een net van schrik met een klap dichtgooide. Het had de buurman kunnen zijn. Het had mijn nichtje kunnen zijn, mijn opa, mijn moeder, mijn beste vriendin of zelfs de postbode. Het had iedereen kunnen zijn, maar met hém had ik geen rekening gehouden.
‘Kat, heb je mijn donkere spijkerbroek gezien?’ roept Tristan naar beneden. Ik schrik op uit mijn gedachten.
‘Op de badkamer aan het haakje,’ roep ik automatisch. Ik hoor Tristan de badkamerdeur openmaken en er klinkt een opgeluchte kreet uit zijn mond.
‘Gevonden! Dank je,’ roept hij.
Weer kijk ik naar de deur. Zou hij al weg zijn? Hij zal toch niet nog een keer aanbellen? Wat moet ik dan tegen Tristan zeggen? Ik kan niet weer zeggen dat het niemand was. Wat moet ik in godsnaam doen?
De spanning in mijn lijf is bijna ondraaglijk en mijn hoofd begint licht te bonken. Oké, ik moet rustig blijven. Gewoon rustig blijven ademen en een oplossing bedenken.
Boven hoor ik de badkamerdeur dichtslaan en ik zie Tristan de trap af komen. Hij kijkt verrast op als hij me in de hal ziet staan.
‘Is alles goed met je? Je ziet eruit alsof je een spook gezien hebt?’ Hij kijkt me vragend aan.
‘Ik eh… voel me niet zo heel goed…’ zeg ik. Ik spreek de waarheid.
‘Je wordt toch niet ziek?’ Tristan is inmiddels beneden en wrijft over mijn schouders. Ik durf hem niet aan te kijken ‘Wil je liever dat ik thuisblijf?’
‘Nee!’ roep ik snel. O, dat kwam er een beetje vervelend uit. Tristan kijkt geschrokken op. ‘Nee, ik eh, het gaat al wat beter,’ lieg ik. ‘Ik moet gewoon even rustig aan doen. Ik denk dat ik met een theetje op de bank ga zitten en een filmpje kijk.’
‘Zeker weten?’ Tristan streelt mijn haar. Ik knik.
‘Ja, ga jij nu maar naar Sjors. Hij zit vast te wachten, want je bent zoals gewoonlijk weer eens te laat.’
Tristan kijkt op zijn horloge. ‘Verhip! Ik had niet in de gaten dat het al zo
laat was!’ Snel loopt hij langs me heen en pakt zijn jas van de kapstok. Hij drukt een vluchtige kus op mijn wang en loopt naar de keuken, waar hij de keukenlade opentrekt. ‘Ik ga met de fiets,’ zegt hij en ik dank het universum dat hij niet met de auto gaat, want dan had hij door de voordeur gemoeten.
‘Is goed,’ zeg ik afwezig. ‘Veel plezier!’
‘Dank je. Als er iets is moet je me maar bellen, oké?’ Tristan kijkt me kort aan en ik knik.
‘Doei!’ zeg ik mat, maar Tristan is al naar de schuur gelopen. Ik slaak een zucht van opluchting. Dat probleem is in elk geval opgelost. Voor nu tenminste.
Van schrik spring ik op als mijn mobiel gaat. Mijn hart bonst in mijn keel en mijn handen trillen terwijl ik mijn telefoon uit mijn broekzak haal en naar het schermpje kijk. Ik ken het nummer niet. Even twijfel ik of ik op moet nemen, maar de automatisch piloot heeft het overgenomen dus ik druk op de groene knop.
‘Hallo, met Katja,’ zeg ik afwezig.
‘Kat…’ Ik verstijf. Mijn hand knijpt mijn mobiel bijna fijn en het voelt alsof ik mijn bloed vanuit mijn hoofd voel wegtrekken, steeds verder naar beneden. Tegelijkertijd trekt er een rare bubbel vanuit mijn onderbuik naar boven en word ik duizelig. Ik moet me aan de trapleuning vastgrijpen om niet om te vallen. In een fractie van een seconden vang ik mijn eigen blik op in de spiegel. Tristan had gelijk. Ik kon wel een spook hebben gezien, zo wit ben ik.
‘Kat? Ik ben het!’ Zijn stem laat me dat gevoel beleven van toen. De spanning, de sensatie, het relaxte leventje dat ik een tijdje heb mogen leven. ‘Ben je daar nog?’ Ik hoor zijn rauwe stem door de telefoon die ik zó strak tegen mijn oor duw dat het pijn doet, maar ik kan niet meer bewegen. ‘Ga je de deur nog openmaken of laat je me hier de rest van de dag staan?’ Een vreemd soort tinteling kruipt door mijn lichaam. ‘Ik heb best wel een lange reis achter de rug, weet je…’
Ja, dat zal best… Italië is best een eindje fietsen, maar dan nog. Ik hoef die deur niet open te maken. Ik kan me gewoon omdraaien, naar de keuken lopen en mezelf een kop thee inschenken. Ja. Dat kan ik doen. Sterker nog, dat zou ik moeten doen. Toch kan ik het niet. Ik kan niet weglopen. Zijn zware ademhaling klinkt door de telefoon. ‘Kat? Is alles goed?’ vraagt hij en ik hoor bezorgdheid in zijn stem. Ik wil iets zeggen, maar ook dat verloopt minder soepeltjes dan normaal. Er komt een ondefinieerbaar geluid uit mijn mond. ‘Kat? Gaat alles wel goed met je? Wil je alsjeblieft openmaken? Ik moet met je praten.’
Met mijn ogen gesloten luister ik naar zijn stem en de melodie waarmee hij praat. Hij heeft nog steeds dezelfde uitwerking op mij. Ik word week vanbinnen als ik hem hoor praten.
Als ik plotseling besef dat Tristan voor het huis langs fietst als hij naar Sjors gaat, zet ik een paar grote stappen, zwaai de voordeur met een ruk open, grijp Gino bij zijn arm en trek hem naar binnen. Hij komt met zijn rug tegen de muur terecht en aan zijn verbaasde blik te zien had hij dit niet verwacht. Zo snel als ik kan maak ik de deur weer dicht en ik duw mezelf met mijn rug tegen Gino aan, mijn armen gespreid, alsof ik hem wil tegenhouden om te bewegen. Niet dat ik hem ooit zou kunnen tegenhouden, maar stel dat Tristan door het matte, gebobbelde glas zou zien dat ik hier met iemand stond! Ik ben lichtelijk panisch aan het worden nu. Mijn ademhaling is snel en hoog. Mijn hart klopt tien keer zo snel als waar het voor ontworpen is en mijn hoofd bonkt steeds harder. Ik zie een felgeel, wazig gestalte op een fiets voorbij komen en weet dat het Tristan is, aangezien hij die afgrijselijke jas altijd draagt. Ik krijg de kans niet om opgelucht adem te halen, want ik voel twee armen om mijn middel glijden. Ik stop met ademhalen. Even dan, want als ik zijn warme adem in mijn nek voel, ontsnapt er een zucht. Een hele diepe, lange zucht. Ik sluit mijn ogen en denkt terug aan toen. Ik heb hem gemist. Ik sper mijn ogen open. Nee! Ik heb hem niet gemist. Met een ruk draai ik me om en maak ik me van hem los. Ik zet een paar passen naar achteren, totdat ik met mijn rug tegen de andere muur van de hal sta en staar ongelovig naar Gino. Er zit hoogstens anderhalve meter ruimte tussen ons in. Ik wijs met mijn vinger naar hem, alsof ik hem de les ga lezen, maar er komt geen stom woord uit mijn mond.
‘Katje…’ zegt hij en hij houdt zijn hoofd een beetje schuin terwijl er een scheve glimlach om zijn mond staat. O verdorie. Moet hij dat nu doen? Moet dat per se? Hij kan me toch ook gewoon op een normale manier aankijken en niet met die onweerstaanbare blik? Daar heeft hij het recht niet toe. Nee, ik trap er mooi niet in. ‘Ik heb je zo gemist…’ gaat hij verder. Het is onmogelijk om mijn blik van hem los te maken. Zijn ogen houden me gevangen.
Mijn vinger zweeft nog steeds in de lucht, wijzend naar Gino.
‘Wat doe je hier in godsnaam?’ vraag ik onzeker. Gino kijkt geamuseerd toe en zet een stap dichterbij. ‘Hoe weet je waar ik woon?’ Hij komt nog een beetje dichterbij. Ik ruik zijn aftershave die ik herken van toen en voel een bubbel omhoog borrelen in mijn maag. Ik laat mijn vinger zakken. Mijn arm hangt slap naast mijn lichaam. Hij zet nog een stap en staat nu recht voor me. Zijn vertrouwde lichaamsgeur, waarvan ik nooit gedacht had hem nog eens te ruiken, brengt me in de war. ‘S-stel dat Tristan je had gezien! H-hoe kun je het in je hoofd halen om…’ hakkel ik. Hij is mijn gestotter duidelijk beu en drukt zijn wijsvinger stevig tegen mijn lippen om me het zwijgen op te leggen.
’Ssst…’ zegt hij terwijl hij zijn ogen niet van me losmaakt. Ik kijk hem strak aan in zijn donkere, bijna zwarte ogen. Zijn gitzwarte haar glimt van de gel. Hij gaat me waarschijnlijk dingen vertellen die ik niet wil horen. Hij heeft mijn leven op z’n kop gezet en ervoor gezorgd dat ik aan alles wat me lief was ging twijfelen. Het is nog niet zo heel erg lang geleden sinds ik mijn leven eindelijk weer op orde heb. Tenminste, dat dacht ik. Vanmorgen leek mijn dag niet stuk te kunnen. Nu ben ik daar niet meer zo zeker van.
Langzaam laat Gino zijn vinger – die nog steeds tegen mijn lippen drukt -zakken en glijdt langs mijn onderlip, mijn kin. De weg die zijn vinger aflegt laat een warme gloed achter op mijn huid. Beelden van jaren geleden schieten door mijn gedachten. Ik probeer ze te blokkeren, maar het lukt niet. Gino’s hoofd komt dichterbij. ‘Ik moest je zien…’