Ik zit hier al een behoorlijk aantal dagen opgesloten in deze stomme kubus en ik wordt langzaam gek. Nico komt elke ochtend, nadat hij toegekeken heeft hoe ik mijn ontbijt opeet, een uur lang sporten. Hij draagt altijd een donkergrijze joggingbroek en een wit T-shirt als hij sport. Het viel me trouwens op dat hij altijd witte bovenkleding draagt. Een witte blouse, een wit T-shirt of een wit vest. Altijd is het wit. Als ik hem zijn oefeningen zie doen en zijn spieren zie aanspannen bedenk ik me telkens weer dat ik echt geen match voor hem ben. Hij is beresterk.
Tegen lunchtijd komt hij een tosti met een beker melk, of een kom noedles brengen. Ergens in de avond krijg ik mijn avondeten voorgeschoteld. Ik moet toegeven dat hij goed kan koken. Daar heb ik niets op aan te merken. Hij kan het beter dan ik. Ik kijk dan ook uit naar dat momentje. Niet dat ik het zo leuk vind om met Nico op te trekken, maar dat is het enige moment van de dag dat ik even uit mijn glazen gevangenis mag en wat aanspraak heb. We hebben dan een kort gesprekje. Bijna altijd vraagt hij naar dingen uit mijn jeugd. Hoe was mijn schooltijd, wie waren mijn vrienden, wat voor hobby’s had ik en ga zo maar door.
Er zijn echter ook dagen dat hij helmaal niets zegt en alleen maar toekijkt hoe ik mijn eten opeet. Op die momenten voel ik me kleiner dan klein en besef ik me maar al te goed dat ik niets anders ben dan een minuscuul poppetje. Een marionet die bestuurd wordt door de poppenspeler. Een pop die precies moet doen wat hij wil dat ze doet, want hij heeft de touwtjes in handen. Een poppetje waar verder niemand om geeft, want waarom heeft niemand mij gevonden? Zelfs de politie niet! Zoeken ze wel naar me? Missen ze me wel?
Ik kijk op uit mijn gedachten als ik de deur van de kelder open zie gaan. Het is Nico. Hij heeft een bord spaghetti en een glas water op een dienblad staan. Eerst zet hij het eten op het tafeltje, daarna maakt hij de deur van de kubus open.
‘Nico?’ vraag ik voorzichtig, terwijl hij de deur van de kubus opent en gebaart dat ik eruit kan komen. Ik moet oppassen met wat ik zeg, want voor ik het weet verandert hij in een monster. De afspraak is dat als ik iets wil vragen, ik altijd eerst zijn naam moet zeggen. Als hij zegt dat ik kan praten mag ik zeggen wat ik op dat moment te zeggen heb. Zegt hij niets, dan heb ik pech.
‘Hm?’ Hij kijkt me strak aan en knikt als blijk dat ik kan praten. Ik loop ondertussen door de deuropening en neem plaats aan het kleine tafeltje, waar mijn avondeten op staat.
‘Mag ik misschien een pen of potlood en papier? Gewoon om te teken… Ik verveel me.’ Ik kijk hem voorzichtig aan terwijl ik mijn vork oppak. Nico slaat zijn armen over elkaar en kijkt me aan. Hij zegt niets. Ik word er zenuwachtig van. Snel prik met mijn vork in de berg spaghetti en draai hem rond, zodat ik mijn blik van hem los kan maken. Nog steeds kijkt hij naar me, ik voel het. Ik neem een hap en kauw op de spaghetti. Moeizaam slik ik het daarna door. Waarom zegt hij niets? Ik wordt er alleen maar zenuwachtiger van.
‘Misschien…’ zegt hij na een tijdje geamuseerd.
‘Oké,’ zeg ik langzaam.
Nico begint ineens te lachen. Ik kijk hem verbaasd aan. ‘Natuurlijk kun je pen en papier krijgen,’ Nico staat op en loopt naar me toe. Hij gaat schuin achter me staan, buigt over me heen en zet zijn handen naast mijn bord op tafel. Zijn hoofd bevindt zich naast dat van mij. ‘Zolang je alles wat je op papier zet aan mij laat zien,’ zegt hij op een rustige toon. ‘Geen geheimen. Begrepen?’ Hij fluistert bijna. Ik voel de angst die ik altijd voel als hij te dicht bij me staat weer opladen, maar probeer zo kalm mogelijk te reageren. Ik wil niet dat hij denkt dat hij me van de wijs kan brengen door een beetje intimiderend over me heen te gaan hangen. Ik moet sterk zijn.
‘Begrepen,’ zeg ik moeizamer dan ik in gedachten had. ‘Dankjewel.’ Ik knik kort om nog extra te laten blijken dat ik blij ben dat hij mij dit kleine beetje gunt. Nico gaat rechtop staan. Ik voel zijn handen op mijn schouders rusten en schrik op. Uit zijn korte snuif blijkt dat hij doorhad dat ik schrok. Langzaam kneed hij mijn schouders. Hij kan het goed, maar het lukt me met geen mogelijkheid om te ontspannen. Zodra Nico in de buurt komt, spannen al zijn spieren zich aan, werken al mijn zintuigen dubbel zo goed en ben ik op mijn hoede. Het is vermoeiend.
‘Weet je?’ zegt Nico met zijn zware stem. Hij kneedt ondertussen verder.
‘Nee…’ zeg ik met een zacht stemmetje en ik slik moeizaam.
‘Ik geef heel veel om je…’ Zijn duimen maken cirkeltjes tussen mijn schouderbladen. Ik staar voor me uit. Ik wil niet dat hij dit soort dingen zegt. Het liefst zou ik nu weglopen. Ik zou mezelf zelfs opsluiten in die stomme kubus, maar ik durf niet. Om de een of andere reden voel ik me nog minder op mijn gemak als Nico rustig is. Hij is dan zo onvoorspelbaar. Voor ik het weet slaat zijn humeur om en is het hommeles. ‘Ik ben echt blij dat ik je gevonden heb, Lara. Ik had me geen beter iemand kunnen wensen. Dat meen ik.’ Zijn duimen verplaatsen zich een paar centimeter omlaag. Wat wil hij van me? Wil hij dat ik hem bedank? Wat wil hij in godsnaam? ‘We gaan samen heel gelukkig worden, dat weet ik zeker.’ De woorden dringen mijn hoofd binnen en botsen tegen mijn schedel. Samen? Gelukkig? Nooit! Ik ben niet gelukkig en ik wil niet samen met hem zijn!
Plotseling gaat zijn telefoon. Ik schrik van het geluid. Nico lacht.
‘Het is maar een telefoon,’ zegt hij plagend en hij loopt naar de andere kant van de tafel waar hij weer op zijn stoel gaat zitten. Hij kijkt me strak aan en neemt op.
‘Ja? Echt waar?’ Nico luistert. ‘Nee, dat is prima. Goed werk. Tot zo!’ Een scheve lach komt om zijn mond te staan. Nico stopt zijn telefoon weg, staat op en grijpt me bij mijn bovenarm. ‘Kom, je gaat terug,’ zegt hij terwijl hij me van de stoel trekt.
‘Maar ik heb mijn eten nog niet op!’ stribbel ik tegen.
‘Jammer dan.’ Nico duwt me voor zich uit de kubus in en sluit de deur. ‘Ik heb een verrassing voor je. Je gaat het vast leuk vinden!’
Met die woorden moet ik het doen, want hij draait zich abrupt om en loopt weg.
Een paar minuten later gaat de deur van de kelder weer open. Nico loopt voorop. Joris komt achter hem aan. Hij heeft iemand over zijn schouder hangen. Ik sta op van mijn bed. Nico maakt de deur van de kubus open. Joris loopt naar binnen en laat de persoon voor mijn voeten vallen. Een doffe plof klinkt in de kubus. Het is een man. Ik kijk naar Nico, die zich alweer omdraait en naar boven loopt. Vervolgens richt ik mijn aandacht op Joris, die de man met zijn voeten omduwt, zodat hij op zijn rug komt te liggen. Er lijkt geen leven meer in te zitten. Zouden ze iemand hebben vermoord en willen ze me zo laten zien dat dit met mij gebeurd als ik me niet gedraag? Joris kijkt me gemeen aan. Hij lacht. Ik stap naar achteren. Hij volgt me. Ik stap verder naar achteren en kruip op mijn bed. Ik trek de deken tegen me aan. Verder dan dit kan ik niet. Ik zit helemaal in de hoek van het bed, tegen de wand van de kubus gedrukt. Joris komt steeds dichterbij. Ik voel mijn hart als een malle tekeer gaan. Automatisch verberg ik mijn hoofd tussen mijn handen en knijp mijn ogen dicht. Ik hoor hem lachen. Er gebeurt niets. Het is stil, ik hoor zijn voetstappen niet meer. Voorzichtig laat ik mijn handen van mijn hoofd glijden en kijk omhoog.
‘Boe!’ schreeuwt hij in mijn gezicht. Hij staat recht voor me. Ik schrik zo erg dat er een vreemd geluid uit mijn mond ontsnapt. Joris schiet in de lach. Ik kan wel huilen, maar ik doe het niet. Ik kijk hem kwaad aan.
‘Eikel!’ zeg ik nog voordat ik me kon inhouden. Het floepte er gewoon uit. Snel duik ik weer in elkaar en bescherm mijn hoofd met mijn handen. Ik krijg vast een klap. Wacht eens… Hoor ik Joris een paar passen achteruitlopen? Klopt dat wel? Ik vertrouw het niet. Ik laat voorzichtig mijn handen zakken en kijk waar hij gebleven is. Hij staat naast het tafeltje met zijn handen op zijn rug.
‘Lara?’ Ik kijk hem aan en zie zijn rechterhand achter zijn rug vandaan komen. Hij zwaait hem naar achteren. Hij heeft iets vast. De appel, die al twee dagen op mijn kastje ligt. Met flinke kracht gooit hij hem naar me toe. Het gaat zo snel, dat ik niet meer kan reageren. Met behoorlijke snelheid komt hij tegen mijn scheenbeen aan. Het doet behoorlijk veel pijn! Ik haal heel diep adem, sla mijn handen om mijn scheenbeen en buig mijn hoofd jammerend voorover. Joris komt weer naar me toe, grijpt me bij mijn haar en trekt van het bed af. Ik moet wel gaan staan anders zou hij waarschijnlijk mijn haar uit mijn hoofd trekken. Hij duwt me tegen de wand. Zijn hand laat mijn haar los en vliegt naar mijn keel. Ik probeer zijn hand los te trekken, maar het gaat niet. Hij is veel te sterk. Vanuit mijn ooghoeken zie ik het lichaam op de grond. Het leeft! Ik bedenk me geen tweede keer en ik schop Joris zo hard als ik kan in zijn kruis. Hij laat me meteen los en schreeuwt het uit van de pijn. Net goed! Hij grijpt met beide handen naar zijn kruis en buigt voorover. Vervolgens geef ik hem een schop tegen zijn hoofd.
‘Au!’ schreeuwt hij. Het lijkt wel alsof ik plotseling verborgen krachten bezit. Ik ben onverslaanbaar. Ik laat me niet meer zo behandelen!
Ik wil wegrennen, maar bedenk me dat ik helemaal nergens heen kan, want Nico heeft de deur naar de trap dicht gedaan. Ik kijk naar het lichaam op de grond en kniel naast hem neer.
‘Wakker worden! Hallo! Help me!’ zeg ik terwijl ik het lichaam wild heen en weer schud. Het heeft weinig zin, er zit amper leven in. Heel even gaan zijn ogen open, maar vallen meteen weer dicht. Vanuit mijn ooghoek zie ik dat Joris langzaam opstaat. Dit is niet goed, dit is echt niet goed. Wat heb ik gedaan? Ik ben helemaal niet onverslaanbaar. Ik haast me de kubus uit. Wat nu? Ik zit gevangen. ‘Stomme trut!’ zeg ik tegen mezelf met mijn kaken op elkaar geklemd. Ik ben kwaad op mezelf om deze stomme, stomme actie. Waarom kan ik niet gewoon braaf doen wat er gezegd wordt? Ik werk mezelf telkens weer in de problemen. Waarom? Joris is in middels uit de kubus gelopen en kijkt me vuil aan. Ik slik. Waar moet ik heen? Ik kan nergens heen! Zoekend kijk ik om me heen. Er moet hier iets zijn dat me kan helpen, maar ik zie niets. Alleen maar sportapparatuur. Het lichaam dat op de grond ligt, beweegt weer. Het lijkt hem veel moeite te kosten om zich om te draaien. Onze blikken kruisen elkaar. Mijn ogen zijn op hem gericht. Ik kijk hem aan met vragende ogen.
‘Help me! Alsjeblieft, help!’ schreeuw ik naar hem, maar in mijn achterhoofd weet ik dat hij me niet kan helpen, zoals hij daar zo ligt. Joris komt langzaam dichterbij en lacht.
‘Hij kan je niet helpen!’ bevestigd hij nog eens met een smerige grijns om zijn mond. Paniekerig kijk ik om me heen, op zoek naar iets waar ik me mee kan verdedigen. Vanuit mijn ooghoek zie ik Henri. Kon hij me maar helpen! Was ik maar bij hem…
‘Jij kreng!’ buldert Joris. ‘Kom hier!’ Hij is overduidelijk kwaad. Ik kijk nogmaals om me heen, maar er is hier niets, behalve die stomme apparaten. Joris is inmiddels dichterbij gekomen. Alleen de loopband staat nog tussen ons in. Ik moet gewoon zorgen dat ik aan de andere kant van het apparaat blijf, dan kan hij niet bij me.
‘Je weet dat je nergens heen kunt, Lara. Geef het op!’ briest Joris. Ik geef niet op! Mijn hart klopt driemaal zo snel dan normaal en ik voel me licht in mijn hoofd. Kom op, Lara. Sterk zijn! Ik probeer mezelf toe te spreken, maar ik weet dat dit een verloren zaak is. Hij zal me hoe dan ook een keer te pakken krijgen. Misschien kan ik beter nu stoppen met terugvechten?
Ik had niet teveel in gesprek moeten zijn met mezelf, want ik voel de harde vuist van Joris mijn gezicht raken en val op de grond. Automatisch duik ik in elkaar en bescherm mijn hoofd met mijn armen. Ik krijg een schop in mijn zij. Joris pakt me vast en draait me op mijn buik. Zijn knie prikt in mijn rug. Hij pakt mijn armen bij elkaar en draait ze op mijn rug. Het doet pijn. Ik schreeuw. Met één hand houdt hij mijn beide polsen vast en met zijn andere hand grijpt hij mijn haar en trekt hij mijn hoofd naar achteren. Hij trekt hard, heel hard. Huilend lig ik op de grond terwijl hij mijn hoofd door elkaar schudt en het daarna op de vloer drukt. Mijn rechterwang schuurt over de grond. Ik kan onder de loopband doorkijken en zie een streepje licht aan de andere kant. Ik hoor een rochelend geluid. Joris spuugt op mijn gezicht. Ik wil mijn hoofd wegdraaien, maar het gaat niet, hij heeft me stevig vast en ik kan me niet bewegen.
‘Jij stomme trut! Wat dacht je nou? Dit komt je duur te staan meisje. Als je dat maar weet!’ Joris gaat van me af. Ik blijf liggen, bang om te bewegen, bang voor Joris. Hij loopt weg, pakt iets bij een paar meter verderop en komt terug. Ik hoor iets rinkelen. Ineens besef ik wat hij heeft. Nico oefent wel eens met een ketting. Ik draai mijn hoofd naar Joris. Ja, ik had gelijk. Hij heeft de ketting vast.
‘Het spijt me! Echt waar, het spijt me!’ probeer ik. Het heeft geen zin. Hij trekt me overeind sleurt me naar een van de zuilen die in de kelder staan en duwt met ertegen. De tranen stromen rijkelijk over mijn wangen. Ik kan niet meer stoppen met huilen. Waarom moest ik zo nodig de heldin uit hangen? Waarom? Het ging zo lang goed! Wat gaat Joris met me doen?
‘Laat me alsjeblieft gaan, Joris, het spijt me, echt waar, ik zal het nooit meer doen! Sorry, Joris, het spijt me zo. Doe me alsjeblieft geen pijn… Ik heb genoeg gehad. Alsjeblieft?’ Mijn smeekbeden lijken Joris niet eens te bereiken. Joris trekt de ketting strak aan. Hij heeft me aan de pilaar gebonden met mijn middel. Daarna bindt hij mijn armen bij elkaar en mijn benen. Ik voel de ketting om mijn nek.
‘Nee, nee, niet doen. Niet om mijn nek, alsjeblieft!’ Het heeft geen zin. Joris trekt de ketting om mijn nek aan.
‘Als je je kop nu niet dicht houdt dan trek ik ‘m nog wat strakker. Begrepen?’
‘Alsjeblieft… Laat me gaan… Alsjeblieft…’ jammer ik.
‘Ophouden nu.’ Joris geeft even een korte ruk aan de ketting. Ik ben stil. Joris laat de ketting wat vieren.
Mijn blik kruist die van de persoon in de kubus. Ik kan zijn gezicht nog net zien. Hij kijkt me meelevend aan. Wie is hij? Waarom blijft hij liggen? Ik hoor een slot dichtklikken. Joris laat me de sleutel zien en steekt hem in zijn broekzak.
‘Zo, jij blijft hier voorlopig even staan.’ Joris staat voor me en pakt me bij mijn wangen. Hij knijpt erin, kijkt me aan, schudt met zijn hoofd en lacht even.
‘Jij maakt het jezelf maar moeilijk. Als Nico dit hoort… oei, oei, oei. Dat zal hij niet leuk vinden. Ik denk dat hij nog wel even met je wil praten… en zo.’ Hij knipoogt naar me en laat mijn wangen los. Joris loopt naar de kubus en raapt de appel die hij tegen mijn schenen gooide op. Hij neemt er een flinke hap van en als hij langs het lichaam komt, geeft hij daar een schop tegen. Ik hoor zacht gekreun. De deur van de kubus laat hij open staan, maar de deur naar de trap klikt in het slot. Huilend en snikkend sta ik vastgebonden aan de pilaar. De tranen lijken maar niet te stoppen. Ik voel me verschrikkelijk. Ik had Joris nooit moeten schoppen of slaan en ik had al helemaal niet moeten proberen om te ontsnappen. De tranen rollen langs mijn wangen. Ze druppen van mijn kin. Het kriebelt, maar ik kan het niet afvegen.