We zitten inmiddels al drie dagen samen in de kubus opgesloten. Nico is alleen nog hier geweest om eten en pijnstillers te brengen. Hij heeft niet meer gesport. Joris heb ik al een paar dagen niet meer gezien. Ik had die tijd ook wel nodig om een beetje te herstellen van wat Nico me aangedaan heeft. Heel even had ik het idee dat hij spijt had en dat hij daarom misschien niet zo vaak meer hier kwam en me met rust liet, maar waarschijnlijk is dat maar een idee dat in mijn verwarde hoofd opgedoemd is.
Plots gaat de kelderdeur open. Het is Joris. Mijn hartslag versnelt automatisch, maar als ik zie dat hij eten komt brengen weet ik mezelf iets rustiger te krijgen. Zo te zien is het wortelstamppot vandaag. Joris zegt helemaal niets en zet de borden op het tafeltje. Hij kijkt Tom en mij om beurten aan en draait zich om. De deur van de kubus maakt hij dicht, maar hij laat de andere deur open staan. Ik kijk er even naar. Tom pakt het bord stamppot en gaat op het bed zitten, met zijn rug tegen de kubus aan. Ik volg zijn voorbeeld.
‘Smakelijk,’ zegt Tom en hij neemt een hap.
‘Smakelijk.’ Ik neem ook een hap van de stamppot. De rook komt er nog vanaf, dus het is net vers gemaakt. Waarschijnlijk door Nico. Het smaakt goed.
We hebben allebei ons bord leeg. Mijn maag is goed gevuld, maar niet te vol. Precies goed eigenlijk.
Ik leun met mijn achterhoofd tegen de wand. Mijn zij doet nog steeds behoorlijk pijn. Wat een eikel is Nico. Je steekt toch niet zomaar een mes in iemand? Ik schud ondertussen met mijn hoofd. En alleen maar omdat ik Joris een schop heb gegeven?
Ik vraag me af wat ze met Tom van plan zijn. Ik kijk even naar hem. Hij is opgestaan en loopt heen en weer voor het bed. Zou Nico hem gaan vermoorden, omdat hij van de politie is? Of zou hij dat nog niet weten? Nu ik er zo over nadenk, vind ik dat Nico hem in verhouding tot mij, vrij weinig heeft aangedaan, zeker als hij zou weten dat hij een agent is. Ik zou denken dat hij hem dan erger zouden toetakelen, dus waarschijnlijk weet hij niet dat Tom van de politie is.
Misschien moet ik ook maar eens een beetje bewegen. Even de benen strekken. Moeizaam sta ik op en net als ik naar de andere kant van de kubus wil lopen, staat Nico plotseling voor de kubus. Ik schrik op en blijf stil staan. Wat nu weer? Nico kijkt naar Tom.
‘Heb je lekker gegeten, moppie?’ vraagt Nico vervolgens serieus.
‘Ja,’ zeg ik en wend mijn blik af. Ik kijk naar de vloer.
Nico maakt de deur open en automatisch stap ik opzij. Hij pakt de borden en loopt de kubus weer uit.
‘Hey, eikel!’ zegt Tom ineens. Nico stopt met lopen. Verrast kijk ik om. Waarom zegt Tom dat? Nico draait zich om. Gespannen kijk ik naar hem.
‘Hoe noemde je mij?’ vraagt Nico terwijl hij terug loopt naar het tafeltje en de borden weer neerzet.
‘Een eikel! Dat ben je ook! Waarom heb je Lara ontvoert?’ vraagt Tom. Hij maakt zichzelf groot. Nee, wat doet hij nu? Hij maakt Nico alleen maar boos! Ik schud met mijn hoofd dat hij op moet houden, maar Tom luistert niet. ‘Wat heeft ze je ooit misdaan dat je haar zo mishandelt?’
‘Niets,’ zegt Nico koeltjes. Hij zet een stap naar voren. Tom ook. Nee, nee, nee… Dit gaat mis!
‘Laat haar dan gaan!’ zegt Tom ferm.
‘Waarom zou ik dat doen? Ze is van mij. Ik doe met haar wat ik wil.’ Bij het horen van die woorden voel ik de pijn in mijn hart. Ik wil niet van hem zijn.
‘Ze is niet van jou! Ze is van niemand! Ze is vrij!’ zegt Tom. Hij kijkt Nico kwaad aan.
‘Als jij je smoel nu niet dichthoudt, dan zal ik je eens laten zien wat er gebeurd met mensen die niet naar me luisteren,’ zegt Nico dreigend.
‘O wat ben ik bang!’ zegt Tom stoer. ‘Ga je me nu een klap verkopen? Ik kan heus wel wat hebben. Het is gewoon te zielig voor woorden dat je Lara gebruikt om je agressie op te botvieren. Ze is geen match voor je! Nu heb je tenminste een gelijke voor je staan.’ Toms hoofd wordt met de minuut roder. Ik wil het niet zien. Ik wil niet zien wat er op het punt staat te gebeuren. Ik voel de spanning in de lucht hangen. Mij hart klopt in mijn keel en ik durf amper te ademen. Dit gaat fout aflopen.
‘Goed dan,’ zegt Nico. Hij spreidt zijn armen. ‘Geef me het beste wat je hebt.’ Tom twijfelt geen moment en stompt Nico recht in zijn maag. Ik schrik en deins achteruit. Nico geeft op zijn beurt Tom een klap. Ze vliegen elkaar in de haren en schoppen en slaan erop los. Ik kan het niet aanzien. Nico duwt Tom tegen de tafel en de borden vallen op de grond en spatten uiteen. Scherven springen door de kamer. Ik stap nog verder naar achteren en verwacht de wand van de kubus te voelen, maar er is niets. Ik kijk snel achterom. De deur staat nog open. Ik kijk naar de kelderdeur. Die staat ook open! Vlug werp ik een blik op Nico, die nog zwaar in gevecht is met Tom. Ik kijk naar de openstaande deur. Ik kan weg! Nico let niet op. Ik kan de trap op rennen en om hulp vragen. Voorzichtig zet ik een paar passen naar achteren. Ik sta nu tussen de kubus en de trap in. Niemand heeft iets in de gaten. Dan besluit ik het erop te wagen. Ik draai me om, ren de trap op, al valt dat behoorlijk tegen, want mijn zij doet enorm veel pijn, maar ik bijt door de pijn heen. Dit is misschien wel mijn kans om hier weg te komen! Ik ren het huis door. Nog steeds is het hier een doolhof, maar ik moet weg zien te komen. Snel ren ik de hal door en open een deur. Ik ben in de kamer waar Nico me op de stoel had vastgebonden. Ik kijk naar het glazen bureau. De messen en het pistool zijn weg. Jammer. Ik moet iets zoeken om me mee te verdedigen, voor het geval ik hier niet snel genoeg weg kom. Ik kijk om me heen. Er is hier niets. Ik maak voorzichtig een andere deur open. Ik moet naar de keuken! Daar liggen vast messen. Op de achtergrond hoor ik Nico en Tom vechten. Is het wel eerlijk? Moet ik Tom niet helpen? Wat nu als Nico hem vermoord? Ik maak de deur open waar ik voor sta. Het is de keuken. Ik loop naar het messenblok dat op het aanrecht staat. En nu? Wat moet ik nu doen? Ik denk na. Ik moet Tom gaan helpen. Ik kan het niet maken om hem achter te laten. Hij waagt zijn leven voor mij.
Maar wat moet ik doen? Ik kijk naar het grote koksmes in mij hand. Zou ik Nico kunnen neersteken? Zonder verder na te denken loop ik voorzichtig naar de deur. Ik schrik van Tom, die met een rotvaart door de hal rent, de voordeur opent en wegrent. Ik twijfel geen seconden en ren achter hem aan.
Het is koud buiten, maar het interesseert me niet. Zoekend kijk ik om me heen. Waar is hij gebleven?
‘Tom?’ roep ik. Ik kijk vluchtig achterom, maar Nico is nergens te bekennen. Ik ren de sneeuw in. Mijn sokken worden nat en mijn voeten worden koud, maar het kan me niets schelen. Ik moet Tom vinden en hier vandaan, maar waar is hij toch? Ik tuur naar links, voor me en naar rechts.
‘Tom!’ zeg ik opgelucht als ik hem leunend tegen een boom zie staan. Ik ren naar hem toe. Zijn gezicht is behoorlijk toegetakeld. ‘Kom snel, Tom. We moeten weg hier! Nico kan elk moment hier zijn!’ zeg ik gehaast en ik wil me omdraaien om samen met hem te verdwijnen in de bossen voor ons, maar Tom grijpt me stevig vast. ‘Wat doe je?’ vraag ik verbaasd. ‘We moeten gaan!’ Ik kijk hem niet-begrijpend aan.
‘Nee,’ zegt hij resoluut. Wat? Wil hij hier niet weg? Wat is er met hem aan de hand? Snel bekijk ik hem van top tot teen. Misschien heb ik over het hoofd gezien dat hij gewond is geraakt en kan hij niet lopen? Toch lijkt er – op de schrammen op zijn gezicht na – niets aan de hand.
‘Wat bedoel je?’ vraag ik ter verduidelijking. Nogmaals kijk ik achterom.
‘We gaan hier niet weg…’ zegt hij langzaam. Ik kijk hem vragend aan. Volgens mij heeft hij een iets te harde klap op zijn hoofd gekregen. Natuurlijk gaan we hier weg. Ik kan hier geen seconden langer meer blijven. Dan moet hij het zelf maar weten. Ik wil me lostrekken uit zijn greep, maar het lukt niet.
‘Tom, laat me los. Ik wil hier weg. Als je niet meegaat, ga ik alleen,’ zeg ik vastberaden. ‘Het spijt me, maar ik kan hier echt niet blijven. Geen seconde langer meer…’
‘Het spijt mij ook…’ zegt Tom. Nu weet ik zeker dat Nico hem een te harde klap heeft verkocht, want hij slaat wartaal uit.
‘Voor wat?’ Ik probeer ondertussen mijn arm los te wringen uit zijn greep, maar hij is enorm sterk. Met een bonzend hart kijk ik Tom met grote ogen aan.