Na een tijdje naar het beeldscherm gestaard te hebben, zonder dat ik heb gezien wat er op TV is, legt Joris zijn hand plotseling op mijn knie. Ik schrik op uit mijn gedachten en kijk naar zijn grote hand, met zijn lange dunne vingers. Ik slik moeizaam. Mijn hart is een slag sneller gaan kloppen. Joris blijft naar de TV kijken en verschuift na een paar minuten zijn hand een stukje naar boven. Ik reageer niet, maar voel mijn hart nog sneller tekeer gaan. Ik krijg het warm. Joris schuift zijn hand nóg wat verder omhoog. Dit wordt vervelend. Ik weet niet wat ik moet doen. Moet ik hem van me af duwen of moet ik hem nu zijn gang laten gaan? Ik begin toch wel een beetje paniek te raken.
‘Weet je waar ik zin in heb?’ zegt Joris op een vreemde toon. Met grote ogen kijk ik hem angstig aan en slik een brok in mijn keel weg. ‘Nico is niet hier, dus…’ Joris duwt zijn hand onder de nachtjapon. Geschrokken houd ik mijn adem in en zet me schrap voor wat komen gaat.
We schrikken allebei op als opeens een telefoon gaat. Het is de mobiel van Joris. Hij laat zijn hand onder de japon vandaan glijden en neemt op. Opgelucht haal ik adem.
‘Ja. Nee echt? Serieus?’ Joris zucht diep. ‘Ja, ja, is al goed,’ zegt hij met tegenzin. Hij hangt op en duwt zijn telefoon gefrustreerd in zijn broekzak.
‘Nico heeft panne. Ik rijd hem achterna. Jij blijft zitten waar je zit tot ik terug ben. Het zal maximaal een half uurtje duren. Heb je dat begrepen?’ Joris kijkt me streng aan. Hij meent het. Ik weet niet hoe ik moet reageren. Gaat hij mij hier alleen achter laten? Ik kijk Joris vragend aan. ‘Heb je dat begrepen?’ vraagt hij met een opgefokte klank in zijn stem.
‘Eh. Ja. Ik blijf zitten waar ik zit,’ zeg ik beduusd.
‘Mooi, want als ik ontdek dat je iets hebt uitgevreten als ik terug kom, ben je nog lang niet jarig, dame!’ Hij wijst met zijn vinger naar me. Ik knik.
Joris vist een bos sleutels uit zijn broek en haast zich de gang in. Ik hoor de deur dichtslaan. Mijn gedachten schieten alle kanten op. Moet ik hier blijven zitten en netjes wachten tot hij terug is? Of moet ik gaan kijken of ik kan ontsnappen? Ik neem wel een risico natuurlijk. Stel dat hij terugkomt, omdat hij iets vergeten is. Dan zou ik er behoorlijk van langs krijgen.
Vijf minuten lang zit ik stokstijf te luisteren of Joris echt weg is en niet terugkomt. Ik heb me geen centimeter bewogen. Dan sta ik langzaam op en loop zo stil mogelijk richting de keuken. Wat onzin is eigenlijk, want er is niemand, dus ik hoef niet stil te doen. Toch durf ik geen geluid te maken. Eenmaal in de keuken gekomen loop ik naar de gangdeur. Ik maak hem voorzichtig open. Ik kijk achterom. Ik kijk naar de keuken en weer naar de hal. Ik loop voorzichtig de hal in en kijk naar de trap. Ik moet een warme trui pakken en proberen hier weg te komen. Als een haasje sprint ik de trap op, ren naar mijn kamer en pak een trui uit de kast. Ik trek hem over mijn satijnen badjas aan. Als ik weer terug naar de trap loop, valt me ineens op dat de deur van Nico’s slaapkamer open staat. Dat doet hij nooit. Het is verboden terrein voor mij.
Ik aarzel even, maar ga naar binnen. De kamer lijkt op die van mij, alleen staat er een groot bureau op de plaats waar bij mij het kastje met parfum staat. Ik loop naar het bureau en maak de bovenste lade open. Waarom weet ik niet. Ik weet eigenlijk niet eens wat ik zoek, totdat ik terug denk aan het pistool. Misschien bewaart hij het hier wel? Ik zie een oude teddybeer liggen. Hij ziet er behoorlijk afgeleefd uit. Er ligt een oud boekje naast. Ik streel met mijn vingertoppen over de beer en pak dan voorzichtig het boekje uit de lade en sla het open. Dagboek van: Nico staat er in een kinderhandschrift. Gefronst kijk ik naar de handgeschreven letters. Ik sla een willekeurige bladzijde om en lees de geschreven tekst.
Zaterdag 17 september 1988.
Papa was dronken. Hij wist niet wat hij deed.
Samen met Sam had ik me verstopt in de kast toen ik zijn zware voetstappen op de trap hoorde. Papa leek bijna te grommen toen hij mijn slaapkamerdeur openzwaaide. Ik trok Sam strakker tegen me aan. Hij was de enige in dit huis die me beschermde. Hij was de enige die al mijn geheimen kende. Hij was ook de enige, op mij na, die papa van beide kanten kende, vooral zijn slechte kant.
Ik kijk vluchtig naar de beer. Sam? Snel lees ik verder.
Papa was kwaad, dat had ik al snel in de gaten. Maar ja, papa is altijd kwaad als hij gedronken heeft en dat is bijna elke dag. Mama heeft hem al heel vaak gesmeekt om op te houden met drinken, maar als mama ergens tegenin gaat, krijgt ze klappen, net als ik.
Ik zou willen dat papa normaal was, net als alle andere papa’s van de kinderen in mijn klas. Ik wil een papa die lief is.
Ik wil een papa die niet naar me schreeuwt. Ik wil een papa die me niet opsluit in de kelder. Ik wil een papa die met mij gaat voetballen, in plaats van mij als boksbal gebruiken. Ik wil gewoon een normale papa…
Ik haat papa, maar toch hou ik ook van hem. Hij is mijn papa.
Ik kan er niets aan doen, maar deze woorden raken me. De tranen staan in mijn ogen.
Het duurde niet lang voordat hij me gevonden had en de kastdeuren openzwaaide. Ik drukte mezelf tegen de achterkant van de kast en kneep Sam bijna fijn. Papa schreeuwde dat ik uit de kast moest komen. Ik zag dat zijn witte shirt vol zat met bloed. Papa keek anders uit zijn ogen. Hij zag er verward uit. Hij zei dat ik mijn spullen moest pakken en dat ik mama nooit meer zou zien. Ze was dood.
Papa heeft mama vermoord.
Bij het lezen van die laatste woorden gaat er een rilling over mijn rug en een misselijk gevoel nestelt zich in mijn maag. Tranen biggelen over mijn wangen. Ik kan bijna niet geloven wat ik zojuist gelezen heb. Ineens denk ik terug aan wat Joris me laatst vertelde. Hij zei dat Nico al veel meegemaakt had. Zou hij hierop hebben gedoeld? Hoe idioot ik het zelf ook vindt, ik heb plotseling medelijden met Nico. Ik zie hem voor me, als klein jongetje met zijn beer. Weggekropen in de kast. Bang voor zijn vader. De vader die zijn moeder blijkbaar heeft vermoord.
Ik wil eigenlijk verder lezen, maar besef me ineens weer waar ik ben en wat ik van plan was en dat ik kostbare tijd aan het verspillen ben. Een beetje verward leg ik het boekje terug in de lade en sluit hem weer. Ik ren naar beneden en blijf midden in de woonkamer staan. Ik kijk om me heen. Hoe kom ik hier weg?
Mijn oog blijft op iets zwarts hangen dat net onder de bank vandaan komt. Ik loop er naartoe en pak het op. Het is een pasje. Mijn hart slaat een slag over. Het is een pasje! Een pasje van de deur! Met open mond staar ik naar het stukje plastic in mijn hand. Ik twijfel geen seconden en loop naar de hal. Voorzichtig loop ik naar de voordeur. Ik kijk door het raampje naar buiten. Het is schemerig aan het worden. De zon gaat onder en er hangt een rode gloed in de lucht. Ik pak de klink vast en houd het pasje voor een schermpje. Met een piepje gaat de deur open. Heel voorzichtig trek ik hem naar mij toe. Ik kijk naar buiten of ik de kust veilig is. Er is niets of niemand te bekennen. De auto en het busje zijn beiden weg, dus Nico en Joris zijn inderdaad niet hier. Het is stil, op het gefluit van een vogeltje na. Ik ril van de kou, maar ik bedenk me geen seconden en zet het op een lopen. Ik ren richting de rand van het bos, daar zal Nico me niet zo snel vinden, mocht hij achter me aankomen. Ik wil naar het dal en daar om hulp vragen. Er zullen toch wel mensen in het dal wonen?
Terwijl ik moeizaam door de sneeuw ren, heb ik spijt dat ik niet eerst mijn snowboots aangedaan heb. Ik twijfel zelfs even of ik niet terug moet gaan, zo koud zijn mijn voeten. Slippers zijn dan ook niet echt geschikt om mee door de sneeuw te rennen, al is de sneeuw hier in het bos gelukkig niet zo dik.
Ik moet blijven rennen tot ik in de bewoonde wereld ben. Of tot ik iemand tegen kom die me kan helpen. Ik ren en ren. De takken slaan tegen mijn benen en ik voel de het satijnen stof achter me aan wapperen. Er steekt een dikke tak over het pad en ik spring er over heen, maar mijn badjas blijft hangen. Ik maak een smak en haal mijn knie open aan een scherpe steen die onder de sneeuw verstopt zat, maar ik voel de pijn niet. Ik sta op en begin weer te rennen. Ik wist niet dat ik zó hard kon rennen. Ik ren letterlijk voor mijn leven. Ik kan een einde maken aan mijn ontvoering. Eindelijk weg bij die gekken.
Af en toe kijk ik achter me om er zeker van te zijn dat niemand achter me aan komt. Nadat ik een tijdje heb gerend, begin ik langzaam buiten adem te raken, maar ik moet niet opgeven. Toch is mijn tempo wat langzamer. Ik ren nog wel, maar niet meer zo snel alsof dat mijn leven er vanaf hangt, al is dat nog wel zo. Ik houd het niet lang meer vol en besluit te gaan lopen. Mijn voeten zijn gevoelloos geworden geloof ik, maar ik blijf doorlopen. Ik moet hier weg!
Het is onbekend terrein hier en ik heb geen idee waar ik heen moet. Ik kijk om me heen. Als ik de zon aan mijn rechter kant houd, dan ga ik in elk geval rechtdoor.
Ik heb inmiddels al een aantal paadjes door het bos gevolgd, maar de zon is onder. Ik weet niet meer welke kant ik op ga en waar ik vanaf kom. Shit. Hoe kom ik hier ooit weg? Nu ik langzamer loop begint de rest van mijn lichaam het ook koud te krijgen. Net als ik even wil stoppen om alles op een rijtje te zetten, zie ik in de verte een breed pad en besluit om dat te volgen. Misschien dat ik hier iemand tegenkom? Na een paar minuten zie ik plots een silhouet van een auto. Mensen! Daar moet ik naar toe! Ik begin mijn tempo weer te versnellen. Als ik dichter bij de auto kom zie ik dat er iemand tegen de auto geleund staat. De persoon is aan het bellen. Een telefoon! Ik kan E. Brunner bellen!
‘Help! Help me! Hallo? Help!’ schreeuw ik zo hard als ik kan. Ik struikel haast over mijn eigen voeten, zo snel ren ik. ‘Help!’ schreeuw ik nogmaals. Ik zwaai met mijn armen. Er komt geen reactie. Ik zie dat het een man is met een petje en hij houdt een telefoon vast. Hij staat met zijn rug naar mij toe. Waarschijnlijk hoort hij me niet. Ik ren nog sneller en schreeuw nog harder. Dit is mijn redding!Als ik ongeveer zeven meter bij hem vandaan ben, stop ik met rennen en loop ik hijgend in zijn richting. Ik kijk nog eens achterom om er zeker van te zijn dat niemand me volgt. Ik ben helemaal buiten adem. De man staat nog steeds met zijn rug naar me toe en houdt zijn telefoon aan zijn oor.
‘Hallo!’ hijg ik. ‘Help me alstublieft. Help me! Ik ben ontvoerd en ik…’ Godzijdank! De man draait zich eindelijk om. Mijn mond valt open, ik hap naar lucht en mijn hart stopt even met kloppen. Vol ongeloof laat ik me op mijn knieën vallen.