2
5 maanden later
Ik kijk rond in mijn lege appartement. Het voel zo gek. Ik heb hier negen jaar gewoond, met altijd Rewina op drie minuten afstand in hetzelfde appartementencomplex. Dadelijk moeten we dik twee uur rijden om elkaar weer te zien.
‘Boh, Cleo, ik ga je wel missen hoor. Ik hoop dat ik dit kan handelen.’ Rewina slaat een arm om me heen.
‘Ja, anders ik wel. Jij hebt hier tenminste nog je vertrouwde omgeving. Ik heb dadelijk helemaal niets meer. Ik ken de buren niet, weet niet waar de leuke eettentjes zijn en weet waarschijnlijk niet eens de route van mijn nieuwe werk naar huis.’
Rewina schiet in de lach. ‘Die leer je vast snel uit je hoofd,’ zegt ze bemoedigend.
‘Ik wil eigenlijk niet gaan…’ zeg ik met een brok in mijn keel en ik zucht. Ben ik er wel klaar voor? Kan ik dit wel? Wil ik dit wel? Is dit wel een verstandige keuzen? Ik weet wel dat het een buitenkans is, zomaar een huis krijgen dat ook nog afbetaald is. Zeker in de huidige huizenmarkt, maar mijn leven is toch hier? Alles is hier. Rewina is hier. Onze vaste eettentjes zijn hier. En de verschrikkelijke karaokebar is hier. Mijn hele leven is hier. Waarom zou ik dat achterlaten? Het enige voordeel dat ik kan bedenken is dat ik Liam niet zomaar meer tegen het lijf kan lopen. Dat is wel weer een dik, vet pluspunt natuurlijk.
‘Er wacht een heel nieuw leven op je, daarachter.’
‘Oh, hou op! Ik heb helemaal geen zin in een nieuw leven…’ zeg ik en trek een pruillip.
‘Dat maak je jezelf maar wijs.’
‘Mijn leven hier was anders prima, hoor. Wat nu als het niets is?’
‘Dat zie je dan wel weer.’ Rewina haalt haar schouders op.
‘Wat nu als ik het toch niet zo leuk vindt daar? Als ik me eenzaam voel?’
‘Dan kun je me altijd bellen.’
‘Je kunt niet eens komen!’ Ik knik naar haar been dat in knalroze gips gewikkeld zit.
‘Ja, nou dan kom ik over een week of vier.’ Rewina wuift mijn opmerking weg. ‘En wat nu als ik nu een hele stomme fout bega?’
‘Jij? Cleo Baudelaire? Jij maakt toch geen fouten!’
‘Ja, spot er maar mee!’ zeg ik kattig.
‘Nou, mocht dat zo zijn, dan heb je een goede les geleerd.’
‘Ja, maar wat nu…’
‘Wat nu als je de geweldigste baan ever hebt?’ Kapt Rewina me af. ‘Of de liefde van je leven ontmoet?’ Ze geeft me een stoot tegen mijn bovenarm.
‘Au! Nou, dat hoeft voor mij niet. Ik heb helemaal genoeg van relaties! Ik hoef voorlopig geen man meer in mijn leven.’
‘Een vrouw dan?’ Rewina steekt haar tong uit en nu geef ik haar een stomp op haar arm. ‘Cleo, maak je niet druk. Alles komt goed. Echt waar. Je gaat niet naar de andere kant van de wereld.’
‘Nee, inderdaad, alleen maar naar de andere kant van Nederland.’
‘Precies. Kom, je moet gaan, de vrachtwagen vertrekt zo.’ Rewina knikt naar de verhuiswagen die voor de deur staat. Met een zwaar gevoel loop ik langzaam naar mijn auto. ‘Je gaat dit helemaal nailen, meid. Ik weet het zeker!’ Rewina probeert me op te beuren met haar positive uitspraken, maar ik kan er niets aan doen, het voelt gewoon alsof ik mijn eigen leven verlaat om dat van iemand anders te gaan leven. ‘Zodra ik weer kan autorijden, kom ik kijken hoe ver je bent, oké?’
‘Ja…’ zeg ik terwijl ik het portier van de auto open. ‘Maar wat moet ik de rest van de tijd dan doen?’ Ik kijk Rewina benauwd aan.
‘Je kunt op zoek gaan naar een nieuw eettentje, je wegwijs maken in de buurt, bedenken hoe je je nieuwe huis gaat inrichten, je nieuwe buren leren kennen en dan voor je het weet: hoppa! Daar is Rewina!’ Rewina spreidt haar armen open.
Ik kan niet anders dan lachen. Dat gezicht van haar! Ik ga het missen.
‘Ja, misschien moet ik dat maar doen inderdaad…’
‘Kom hier!’ Rewina hinkelt naar me toe en pakt me stevig beet. Ze knuffelt me zowat plat. ‘Het komt allemaal goed, Cleo, maak je nu niet zo druk.’
‘Oké, omdat jij het zegt…’ Ik geef haar drie zoenen op haar wang en stap in. De verhuiswagen rijdt voor me weg.
‘Tot snel!’ zegt Rewina en ze zwaait hevig met haar arm.
‘Tot snel!’ probeer ik zo vrolijk mogelijk te zeggen, maar ik voel me helemaal niet vrolijk.
Als verdoofd volg ik de rode verhuiswagen. Ik let niet eens op waar we heen gaan. Als hij naar België zou rijden, zou ik het niet eens merken, zo in gedachten verzonken ben ik.
Ik weet wel dat dit een mooie nieuwe kans is en dat ik echt wel van geluk mag spreken dat ik én een nieuwe baan én een nieuw huis heb gevonden, maar het voelt gewoon alsof ik een enorme fout bega. Dit gaat een nieuw hoofdstuk van mijn leven worden, maar ik laat alles wat ik ooit heb meegemaakt achter en dat vind ik moeilijk.
De kilometers tellen maar op en ik vind het steeds spannender. Ik ben nog nooit in het huis geweest. Ik heb niet eens foto’s gezien. Dat had ik eigenlijk moeten eisen. Wie weet wat ik allemaal aantref. Nee, nee, nee, ik zit mezelf gek te maken. Het huis is gewoon een gewoon huis, waar niets mis mee is. Het zal niet heel modern ingericht zijn, maar daar kan ik iets aan doen. Oom Theo zei dat er een badkamer, toilet en keuken inzat, dus het komt best wel goed. Bovendien heb ik maar niet te veel vragen gesteld, want dan zou ik alleen maar discussies starten met mijn moeder. Ze zou zeggen dat ik ondankbaar ben en zo, wat ik overigens helemaal niet ben, maar het is gewoon spannend.
Mijn moeder heeft nooit zo heel veel over mijn oom verteld en ik weet zelf weinig van hem, want de laatste vijftien jaar was hij meer in het buitenland dan hier. De laatste keer dat ik hem zag is vijf jaar geleden, op het feest van mijn ouders. Hij bleef Rewina’s huidskleur maar bewonderen. Hij zei dat het zonde was dat niet alle mensen zo’n mooie donkere huid hadden, want hij vond het veel mooier dan een blanke huidskleur. Hij was ook helemaal in de ban van haar zwart, krullend haar. Rewina wist niet hoe snel ze weg moest komen bij oom Theo. Ik heb me suf gelachen. Rewina kon er later gelukkig ook wel om lachen.
Waarom stopt de verhuiswagen? Heeft hij soms een lekke band? Ik stap uit om te vragen wat er aan de hand is.
‘Is alles oké?’ vraag ik aan de chauffeur die net uitstapt. Hij kijkt me een beetje verbaasd aan.
‘Ja hoor, met u ook?’
‘Eh, ja. Ik vroeg me alleen af waarom we stoppen?’
De chauffeur kijkt me nu nog verbaasder aan en begint te lachen. ‘Mevrouw, we zijn er.’
‘O!’ Ik sla een hand voor mijn mond en kijk om me heen. We zijn er? Was ik zo in gedachte verzonken dat ik niet eens door had dat we voor mijn nieuwe huis stonden? Ik kijk naar het huis voor me en ben blij verrast. De tuin ligt er werkelijk prachtig bij. Wat een mooie bloemen! Maar goed dat ik in de lente ben gekomen. Het is een waar genot om naar mijn tuin te kijken, echt waar. Oom Theo wilde het natuurlijk mooi maken voor me. Wat lief! Als het binnen net zo mooi is als buiten, dan heb ik me voor niets druk gemaakt.
‘Mooi hé, mijn nieuwe tuin?’ vraag ik aan de chauffeur terwijl ik naar mijn voortuin wijs.
‘Zeker mooi, mevrouw.’ Hij knikt hevig. ‘Maar dat is uw tuin niet.’ Ik kijk hem geschrokken aan. Hoezo is dat mijn tuin niet? ‘Dát daar is uw tuin.’ De man wijst naar de tuin naast de mooie bloementuin. Er ligt en vieze, groene tuinstoel met drie poten in de tuin. Onkruid doemt op tot zeker borsthoogte en er hangen een paar dode, verdorde bladeren over het afgebladderde hekje dat om de tuin staat. Midden in de tuin ligt een grote hoop hele zand. De verf van de voordeur is afgebladderd, net zoals de groene kozijnen. Voor de ramen hangen bruine gordijnen met her en der gaten midden in het stof. De regenpijp is losgeraakt en hangt losjes tegen het huis aan en er ontbreekt een dakpan. Het lijkt wel op een spookhuis.
‘Weet u het zeker?’ vraag ik de chauffeur, die me verbaasd aankijkt.
‘Ja hoor. Dit is Batenweg 44, het adres dat op mijn formulieren staat.’ De man tikt op een stapeltje papieren dat hij in zijn hand houdt. ‘Dat klopt toch, mevrouw?’
‘Eh…’ Ja. Batenweg 44 inderdaad…’
‘Dan is dat dus uw huis.’ De chauffeur knikt naar het spookhuis.
‘Ja… Ik denk het ook…’ mompel ik.
‘Sorry, zei u iets?’
‘Nee, nee, niks ik eh…’ Shit! Wat een ellende. ‘We zullen maar gaan uitladen denk ik?’ De verhuizer knikt instemmend. IK loop terug naar de auto om de huissleutel te pakken. Ik hoop van harte dat de sleutel niet past en dat de chauffeur het fout heeft en dit niet mijn huis is. Dat het huis met de bloementuin van mij is en dat hier een of andere kluizenaar woont met een lange, grijze baard, die alleen maar naar buiten komt om de boodschappen te doen.
Helaas, de sleutel past. Met een diepe zucht duw ik de deur langzaam open. Hij piept. Er komt een muffe lucht uit de hal. Een kleine rilling loopt over mijn rug. Dit was een grote fout. Ik kan dit niet. Ik zal de chauffeurs zeggen dat er een fout gemaakt is en dat we terug moeten. Er zit niets anders op.
‘Mevrouw, waar had u deze graag gehad?’ Een van de verhuizers heeft een grote doos in zijn handen en kijkt me vragend aan.
‘Nou, ik denk dat we…’
‘In de woonkamer?’ De verhuizer kijkt me nog steeds vragend aan.
‘Ik weet niet of…’
‘Oké, de woonkamer.’ De verhuizer loopt langs me heen richting de woonkamer.
Ik volg hem voorzichtig. De muffe geur wordt steeds erger, naarmate ik verder het huis in loop.
De verhuizer komt alweer terug. ‘Misschien wilt u de ramen even open zetten…’ geeft hij als tip mee op zijn weg naar buiten.
Als ik in de woonkamer kom geef ik mijn ogen goed te kost. Wat een muffe, ellendige, dooie bedoeling is het hier. Er ligt tapijt van honderd jaar oud op de vloer, waar meerdere vlekken in zitten. De gordijnen zijn zo rot als het maar kan en de bank die er staat is doorgezakt. Jeetje… Hier kan oom Theo toch niet echt gewoond hebben? Oh, waar ben ik aan begonnen? De moed zakt me in de schoenen terwijl doos na doos naar binnen gebracht wordt. Dit is een nachtmerrie.
Tegen de tijd dat de verhuizers klaar zijn met dozen en spullen naar binnen dragen weet ik niet meer of ik nog helder kan denken. De hele woonkamer staat vol met mijn spullen, maar dit huis is onbewoonbaar. Ik kan hier toch niet wonen?
Ik besluit een poging te wagen en naar boven te lopen. De trap kraakt onder mijn voeten en bij elke stap die ik zet komt er stof uit het rode tapijt dat op de trap ligt opwaaien. Het zou me niets verbazen als ik hier een lijk zou vinden, zo spooky is dit huis. Leeft oom Theo eigenlijk nog wel? Voorzichtig loop ik naar de eerste kamer die zich links van me bevindt. Ik duw de deur langzaam open en kijk naar een klein kamertje waar alleen een houten stoel staat en een spiegel die scheef op de muur hangt. Ik maak de volgende deur open. Het is een badkamer. Een smerig bad, een half verrot douchegordijn en een wasbak met vuile vlekken vult de kamer. Ik trek de deur weer dicht. De volgende kamer. Deze kamer is vrij groot. Er staat een groot tweepersoons bed, een zelfde houten stoel zoals op de eerste kamer en een houten kledingkast. Alles is verstoft en versleten. Ik loop naar het raam en open het. Dankbaar snuif ik de frisse lucht op. Ah, heerlijk. Ik wordt gewoon spontaan depri als ik deze kamer bekijk. Hier kan ik toch niet slapen? Het is waarschijnlijk niet eens gezond om hier te slapen, zelfs al zou ik het hier een maand luchten. Ik moet iets verzinnen. Enigszins teleurgesteld loop ik naar de laatste kamer. Verrast kijk ik op. Alle muren van deze kamer zijn volgebouwd met boekenkasten. De kasten zijn tot de nok toe gevuld met boeken. Midden in de kamer staat klein, rond, stoffig tafeltje en een grote, donkerblauwe stoel die ook bedekt is met een flinke laag stof. Oké… Interessant. Dit had ik dus niet verwacht. Ik loop een rondje door de kamer en bekijk een aantal boeken. Van de meeste van deze boeken heb ik nog nooit gehoord.
Na mijn inspectierondje loop ik weer naar beneden en bekijk de keuken, die er net zo rampzalig uitziet als de badkamer. Ik beluit als laatste naar de tuin te gaan kijken. Ik maak de buitendeur open en haal meteen diep adem als ik de frisse lucht op mijn gezicht voel. De tuin is niets meer dan een terras waarvan de tegels schots en scheef liggen, een stuk verdord gras, onkruid tot kniehoogte en een tuinhuisje, helemaal achter in de tuin. Als omheining is er ooit gekozen voor een schutting, maar die staat op meerdere punten op omkiepen. De buren aan de linker kant hebben een schutting geplaatst naast de mijne. Die staat zo te zien wel gewoon recht. Aan de rechterkant hebben ze een heg laten groeien, dus mocht de schutting het begeven zit ik niet meteen in het zicht. De tuin op zich is best groot. Waarom weet ik niet, maar ik had een klein, compact tuintje verwacht.
Ik baan me een weg door het onkruid naar het tuinhuisje toe. De deur is niet op slot. Oh, het tuinhuisje is veel ruimer dan ik dacht. Aan de buitenkant ziet het er niet zo groot uit. Er hangt en bezem en een schoffel aan een spijker en er staan een paar emmers opgestapeld. Aan de andere kant staat een hele oude, rood met gele grasmaaier. Hij ziet eruit alsof hij honderd jaar oud is.
Plotseling schiet er een idee door mijn gedachte. Wat nu als ik hier mijn tijdelijke huis van maak? Ik bekijk de ruimte aandachtig. Hier past prima een bed en daar kan mijn bureau staan en in dat hoekje past mijn stoel nog wel. Een soort Tiny house. Ja! Glimlachend bekijk ik de ruimte nog eens goed. Het zou moeten kunnen. Ik neem een paar grote passen om globaal de maten van het tuinhuisje op te meten. Het is zo ongeveer vier bij vier meter. Prima toch? Het wordt tenslotte straks zomer, dus dan kan ik prima hier slapen en tegen de tijd dat de herfst begint ben ik wel klaar met klussen en kan ik in mijn eigen bed, in mijn eigen slaapkamer, in mijn eigen huis slapen.
Helemaal euforisch loop ik weer naar binnen. Ik ga in een Tiny house wonen!