Marleen Ouwerkerk

Creativity is the mind having fun

#4 Huisje Boompje Beestje

4

Mijn hoofd klopt als een malle en ik heb het zweet over mijn rug lopen. En andere plaatsen. Ik zuig nog één teug lucht naar binnen en blaas voor de laatste keer in het ventiel van het luchtbed. Zo snel als ik kan duw ik het dopje in het gat, maar ik duw het ernaast. Ik hoor de lucht eruit sissen. Stom ding! Gefrustreerd probeer ik het dopje erin te krijgen, maar er is inmiddels zoveel lucht ontsnapt dat ik nog een keer moet blazen. Ik doe een tweede poging. Er glipt een beetje lucht weg, maar het lukt me vrij snel het dopje in het gat te duwen. Jeetje, wat een klus. Gargamel had best wel even mogen vermelden dat een pomp een handig iets is bij het opblazen van een luchtbed. Slechte verkoper.

Totaal uitgeput laat ik me op het luchtbed vallen. Ik ben blij dat ik eerst alles uit de auto naar binnen gesleept heb, want ik ben kapot! Wat een dag. Wat een week. Wat een half jaar. Plotseling zie ik Liam weer voor me staan terwijl hij me het slechte nieuws vertelt. Hij stond daar maar te staan. Nadat hij zijn zegje gedaan had en vertrokken was, is hij nog één keer langsgekomen om zijn spullen te halen en daarna heb ik hem niet meer gesproken. Ik kwam hem een paar weken later wel nog een keer tegen in de supermarkt. Zó ongemakkelijk! Het liefst had ik hem een klap verkocht. Dat was tenminste mijn eerste gedachte in de eerste milliseconde dat ik hem zag. Daarna bedacht ik me dat hij het drama niet waard was, dus heb ik me maar omgedraaid en ben ik heel lang en aandachtig producten gaan bekijken in het schap met babyvoeding, in de hoop dat hij daar niet zou komen. Nadat ik zeker een kwartier voor het schap had gestaan was ik voorzichtig richting de kassa gelopen. Mijn ogen flitsten alle kanten in, op zoek naar enig teken van Liams aanwezigheid, maar ik heb hem gelukkig niet meer gezien.

Ik zucht diep. Wat hij me geflikt heeft, heeft me pijn gedaan, maar achteraf ben ik wel blij dat ik niet met hem door ben gegaan. Als ik heel eerlijk naar mezelf ben, was het de laatste tijd inderdaad niet meer zoals het was in het begin. We deden steeds vaker dingen zonder elkaar en ik merkte wel dat hij heel vaak naar zijn vrienden ging in plaats van gezellig een beetje te Netflixen of zo, maar ik weigerde het onder ogen te zien. Ik wilde zó graag een huisje, boompje, beestje werkelijkheid, dat ik alles maar voor lief nam en dacht dat het wel goed zou komen. Niet dus.
Ik draai me op mijn zij en staar naar de muur. Hoe moeilijk kan het nu zijn om je soulmate te vinden? Iemand die dingen met je deelt, ook na zoveel jaar nog. Iemand die dezelfde dingen leuk vindt. Iemand waarmee je heel hard kunt lachen. Blijkbaar is die zoektocht moeilijker dan ik vroeger altijd dacht. Vóór Liam was er Stan, maar hij was een beetje loco. Hij had een heel eng lachje en na zes weken hield ik het niet meer uit bij hem. Het was gewoon eng zodra hij ging lachen. Daarna kwam Juan. Oh, Juan… Ja, Juan die kan er wat van. Ik grinnik. Dat kon hij zeker. Maar dat was het dan ook. Hij was een beest in bed, maar flirtte met alle vrouwen die hij tegenkwam. Jong of oud, dat maakte hem niet uit. Ik ben niet per se een jaloers iemand, maar de manier waarop hij met andere vrouwen omging kon ik niet lang accepteren. Daarna kwam Casper. Oh, Casper… Hij had de mooiste blauwe ogen die ik ooit gezien had. Ik kon in zijn ogen verdrinken, maar verder was hij nogal een droeftoeter.  Roy is nog even op mijn pad gekomen en hoewel ik in het begin een goede klik met hem had, werd mij steeds duidelijker dat hij meer oog voor zichzelf had dan voor mij, dus dat werd ook niets en toen kwam Liam. Met hem heb ik het langst een relatie gehad. Vier jaar en een beetje waren we samen en we hadden het al gehad over samenwonen. Toen ik hoorde over het huis van mijn oom heb ik het hem meteen vertelt. Hij was matig enthousiast. Achteraf denk ik dat hij toen al een beetje zijn twijfels had over onze relatie, maar ik was te druk met van alles en nog wat te regelen om het te zien. Het is beter dat hij het van te voren gezegd heeft, dat wel, maar op dat moment zelf kon ik het niet geloven. 

Nu kan (en moet) ik écht een nieuwe start gaan maken. Ik draai me terug op mijn rug en staar naar het plafond. Hoe lang zou ik nodig hebben om dit huis op te knappen? Twee maanden? Nee, dat is te kort denk ik. Vier? Of Vijf? Ik moet gewoon een deadline stellen. Het is nu eind maart. Ik tel op mijn vingers. April. Mei. Juni. Juli, Augustus. September. Dat moet lukken toch, september? Dan ben ik net voor de herfst klaar. Het moet wel, want ik denk dat het anders veel te koud wordt in het tuinhuisje. Goed. September it is! Morgen ga ik een lijst maken met alles wat er moet gebeuren.

Er ontsnapt een grote gaap uit mijn mond. Ik ben kapot. Ik grabbel in de doos die naast het luchtbed staat. Ik had mijn slaapspullen gelukkig snel gevonden. Met tegenzin sta ik op, trek mijn pyjama aan, pak het dekbed uit de doos en ga weer op het luchtbed liggen.
‘Morgen wordt een leuke dag,’ zeg ik hardop tegen mezelf en sluit mijn ogen. Het duurt niet lang of ik val in slaap.

23:38 uur, staat er op mijn telefoon als ik kijk hoe laat het is. Jeetje, ik dacht dat het midden in de nacht was. Ik ben wakker geworden van een raar, tikkend geluidje. Ik luister aandachtig, maar hoor niets meer. Mijn deken heeft zich helemaal om me heen gewikkeld. Ik bevrijd mezelf uit de dekbedworst, draai me op mijn andere zij en sluit mijn ogen.

01:14 uur. Ik moet plassen. Nee hè. Ik háát het als ik moet plassen als ik in bed lig. Gefrustreerd zucht ik en sla de deken van me af. Ik kan maar beter nu gaan, dan heb ik nog een redelijk lange nacht, anders wordt ik vast weer wakker. Ik zet de zaklamp functie op mijn telefoon aan. De wc. Tja, schoon is anders. Dan maar boven de bril zweven. Nadat ik geplast heb kruip ik terug in bed. Zo, ik hoop dat ik nu niet meer wakker wordt. Morgen wordt een drukke dag.

02:58 uur. Nee hè! Ik moet slapen!

03:12 uur. Kom op Cleo, slapen! Niet nadenken. Gewoon slapen.

04:01 uur. Heb ik geslapen? 

04:23 uur. Ik stamp de deken van me af en ga rechtop zitten. Dit gaat hem niet worden. Ik ben doodmoe, maar toch kan ik niet slapen. En ik voel mijn blaas alwéér. ‘Ik ga plassen en dan ga ik slapen,’ mompel ik tegen mezelf terwijl ik naar de wc loop. Ik doe mijn ding, loop terug naar de kamer, maar stoot mijn teen tegen een doos. Vloekend hinkel ik door de kamer, maar struikel over iets wat op de grond ligt en ik kom op mijn stuitje terecht. Ineens zit ik te huilen. Waarom weet ik eigenlijk niet. De val deed minder pijn dan mijn teen, maar ik ben op. Ik wil gewoon slapen. Waarom kan ik niet slapen? Ik kruip naar mijn luchtbed, ga liggen en trek de deken over me heen. De tranen krijgen vrij baan. Waar ben ik mee bezig? Waar ben ik in hemelsnaam mee bezig? Ik kan toch helemaal geen huis opknappen? En ik wil toch helemaal niet zo ver van Rewina vandaan wonen. Ik wil gewoon een mooi, gezellig huis (dat had ik, oké, het was een vrij compact appartement) een leuke baan (ik zal het toch wel leuk vinden op mijn nieuwe werk?) en een keer een lieve man met wie ik mijn huisje, boompje, beestje-droom kan verwezenlijken. Dat hoef ik toch niet aan de andere kant van Nederland te zoeken? Dat had toch ook thuis gekund? Kan het universum mij dit niet schenken? Ik vraag toch niet om miljonair te worden? Ik wil gewoon een simpel, maar gelukkig leven, meer niet. 

06:41 uur. Ik heb meer dan twee uur geslapen! Oh, maar het is nog zo vroeg. Kreunend draai ik me om. Wat een klote nacht. Waarschijnlijk heb ik mezelf in slaap gehuild, want ik kan me vrij weinig meer herinneren nadat ik voor de tweede keer naar de wc ben geweest.

Nadat ik nog een tijdje heb liggen luieren, beluit ik om toch maar op te staan. Er is genoeg te doen. Het is inmiddels half acht. Een acceptabele tijd om op te staan. Ik rek me uit en realiseer me precies op dat moment dat ik helemaal geen eten in huis heb en zak in elkaar. Ik kijk naar het bakje friet van gisteren. Zou dat eetbaar zijn? Ik pak een frietje en bijt erin. Ieuw! Nee, dat gaat het niet worden. Oké, dan maar eerst boodschappen doen. Ik frist me een beetje op en trek schone kleren aan.
‘Het wordt vandaag een leuke dag,’ zeg ik tegen mezelf. Ik pak mijn handtas, de autosleutel en loop naar buiten.

‘Goedemorgen!’ Hoor ik uit de bloementuin komen als ik de voordeur sluit. Ik kijk om me heen.
‘O, goedemorgen,’ zeg ik als ik een klein, grijs, oud vrouwtje zie staan. ‘U bent vast de buurvrouw,’ zeg ik opgewekt.
‘Dat klopt. Ik ben Nel Bergers.’ Ze knikt vriendelijk.
‘Aangenaam, mevrouw Bergers,’ zeg ik.
‘Zeg maar gewoon Nel!’ Ze glimlacht naar me.
‘Ik ben Cleo Baudelaire.’
‘Aangenaam, Cleo Bau…’
‘Zeg maar gewoon Cleo,’ zeg ik en Nel schiet in de lach.
‘Aangenaam Cleo.’ Ze reikt me de hand uit over het lage hekje. Ik loop naar haar toe en schudt haar de hand. ‘Die naam is niet Nederlands,’ merkt ze op.
‘Nee, dat klopt, hij is Frans. Mijn opa is een Fransman.’
‘Ah zo.’ Nel knikt begrijpend.
‘U heeft echt een prachtige tuin,’ zeg ik en ik knik naar de bloemen.
‘Dank je, kind. Het is een hobby van me.’
‘Nou, dan kunt u straks misschien nog wel iets voor me betekenen,’ zeg ik en ik wijs naar mijn overwoekerde voortuin. Misschien heeft u nog leuke ideeën.’
‘O, dat komt helemaal goed, kind. Maar ik geloof dat de binnenkant ook wat aandacht nodig heeft, of niet?’ Nel kijkt naar de gordijnen met gaten erin.
‘Ja, een beetje maar,’ grap ik. Nel lacht.
‘Alles op zijn tijd. Alles op zijn tijd.’
‘Ja…’ Ik knik bevestigend. Terwijl ik met Nel sta te kletsen, komt er een wit busje de straat in scheuren. Er klinkt harde muziek uit het busje en er komt een grote, blauwe wolk uit de uitlaat als hij gas geeft. Het busje stopt aan de overkant van de straat en toetert ongeduldig. Er komt iemand naar buiten met een spijkerbroek, een wit T-shirt en heel veel tatoeages op zijn arm. Hij heeft donkerblond, lang haar dat in een slordige knot samengebonden zit aan de achterkant van zijn hoofd. Zijn armen zijn behoorlijk gepierd en hij loopt stoer richting het busje. Als hij halverwege is, steekt hij een sigaret op. Hij blaast de rook in een lange teug naar buiten.
‘Dat is Michel…’ zegt Nel en ze knikt naar het rokende busje. ‘Hij ziet er heel ruig uit en zo doet hij vaak ook, maar hij heeft zo’n klein hartje.’ Nel houdt haar duim en wijsvinger een klein beetje van elkaar af.
We kijken beide hoe Michel instapt en hoe het busje met volle vaart de straat verlaat. Ik
‘Tja, je kunt niet altijd zo’n leuke buren hebben als ik,’ zeg ik grappend.
Nel lacht. ‘Wie weet ben jij wel een heel luidruchtige buurvrouw,’
‘Dat zal wel meevallen,’ verzeker ik haar. ‘Al zal ik niet ontkennen dat er af en toe wat kabaal te horen is tijdens het verbouwen.’
‘Ach, meid, dat geeft helemaal niets. Bovendien hoor ik geen steek zonder mijn hoorapparaat,’ Nel wijst naar haar oor. ‘Meestal doe ik dat ding uit na het journaal van acht uur.’ Ik glimlach. Nel is oprecht een lieve vrouw.
‘Maar goed, ik laat je verder gaan,’ zegt Nel. ‘We zien ons vast nog vaker. Kom anders een keer op de koffie!’
‘O, ja leuk, doe ik!’ Ik knik naar Nel. ‘Fijne dag nog.’
Nel loopt naar haar voordeur. ‘Voor jou ook!’
Ik stap in de auto, vraag mijn telefoon me naar de dichtstbijzijnde supermarkt te begeleiden en vertrek. Ik vond het echt fijn even met Nel gepraat te hebben. Het eerste contact is gelegd. Nu de andere buren nog.

Vijf minuten na mijn vertrek sta ik op de parkeerplaats bij de supermarkt. Ik sla wat boodschappen in en keer terug huiswaarts. Eenmaal thuis kom ik tot de conclusie dat ik diepvriesspullen gekocht heb, maar helemaal geen vriezer heb.
‘Serieus!’ zeg ik hardop tegen mezelf. ‘Heb ik weer…’ Ik kijk naar de pizza’s in de tas. Ik kan geen twee pizza’s op. Meteen wil ik Rewina bellen om te vragen of ze pizza komt eten, maar besef me dat het twee uur rijden is voor ze hier kan zijn. Een diepe zucht ontsnapt uit mijn mond. Een beetje moedeloos ruim ik de rest van de boodschappen op. Gelukkig heb ik alleen pizza’s, een zak friet en kipnuggets gekocht voor in de diepvries. Plots krijg ik een ingeving en ik loop naar buiten.
‘Nel! Daar ben ik alweer,’ zeg ik als Nel de voordeur openmaakt. ‘Ik heb een hele gekke vraag, maar zou ik dit misschien in de vriezer mogen leggen? Als het niet past is het niet erg, dan verzin ik iets anders.’
‘Och, maar natuurlijk mag dat, ik heb plaats genoeg. Ik ben toch maar alleen…’