7
Terwijl ik met mijn roerstaafje door mijn thee – die nog veel te heet is – roer, staar ik voor me uit. Om me heen krioelen mensen langs de tafeltjes.
Ik hoor ik een kleuter schreeuwen.
De telefoon van de zaak rinkelt.
Er lacht iemand.
Vaag hoor ik het wel, maar ik neem het niet echt in me op. Ik staar maar voor me uit, me afvragend wat er zojuist gebeurd is bij mijn nieuwe werkgever. Wat een ramp was die kennismaking. Mijn conditie bleek nog lager dan nul en ik schaam me kapot voor de stemmetjes die ik gedaan heb. Waarom kom ik in hemelsnaam met Goofy? En waarom vraagt Quinten dan of ik Donald Duck ook kan nadoen? Waarom?
Ik weet het, als je stemacteur bent kun je dit soort dingen wel, maar meestal is het heel ongemakkelijk om dat buiten de studio, gewoon random te doen. Als ik heel eerlijk ben heb ik niet per se méér zin gekregen om te beginnen aan mijn nieuwe baan.
Gedeprimeerd kijk ik naar de warme damp die van mijn thee komt en ik zucht.
‘Sorry,’ hoor ik opeens en ik kijk op. ‘Is deze plek bezet?’ Twee heldere blauwe ogen kijken me aan. Krijg nou wat. De ogen van deze gast zijn nóg blauwer dan die van Casper. Dat had ik nooit voor mogelijk gehouden. De donkere haren van de best wel knappe verschijning zitten een beetje warrig, maar tegelijkertijd ook perfect. Zijn stoppelbaardje is een paar dagen oud en zijn kaaklijn, nou ja, die is gewoon perfect, iets anders kan ik er niet van maken. Mijn hart maakt een sprongetje en ik weet even niet waar ik moet kijken.
‘Eh… Ja, nee… Ik ben vrij,’ stamel ik, nog steeds onder de indruk van zijn ogen. Er komt een frons op het voorhoofd van meneer Blauwoog te staan.
‘Ik vroeg eigenlijk of deze plek nog vrij was…’
O shit. Shit, shit, shitterdeshit. Mijn hoofd wordt rood en ik krijg het me toch een partijtje warm.
‘Oh. Haha. Nee. Ja. Ga zitten…’ Ik wil plaatsmaken en mijn beker thee aan de kant schuiven, maar zie de beker kantelen. Ik wil hem nog grijpen, maar ben te laat. De hete thee klots over mijn hand ‘Au,!’ roep ik harder dan ik had gewild. Ineens is het stil in de eettent. Iedereen kijkt naar me.
‘Gaat het met je?’ vraagt meneer Blauwoog. ‘Wacht, ik haal een doekje.’ Nog voordat ik iets kan zeggen is meneer Blauwoog weg en niet veel later komt hij terug met twee doekjes. Een droog doekje om de thee op te deppen en een koud, nat doekje om over mijn hand te leggen. ‘Alsjeblieft,’ zegt hij terwijl hij me het koude doekje aanreikt. Met het droge doekje dept hij de thee van het tafeltje. ‘O, de thee is ook op je broek terecht gekomen. Doet het pijn?’ vragend kijkt meneer Blauwoog me aan.
‘Nee, het gaat wel.’ Ik weet niet of het door de thee komt, maar het lijkt wel alsof ik op het punt sta om te gaan koken. Ik weet niet waar ik kijken moet.
‘Sorry, ik ben ook zo onhandig!’ zeg ik als de thee opgedept is. Meneer Blauwoog kijkt me aan en lacht. Oh raap me op! Die lach! Zit ik in een film? Is dit zo’n verborgen camera programma of zo? Zo een waar ze de knapste man ever op iemand afsturen om te kijken hoe de situatie gaat lopen. Vluchtig kijk ik om me heen om te zien of er nergens camera’s verstopt zouden kunnen zitten, maar ik kan zo snel niets ontdekken.
‘Het spijt me…’ Meneer Blauwoog kijkt me meelevend aan.
‘Nee. Nee. Nee joh! Nee. Het spijt míj!’ zeg ik snel. ‘Ik ben gewoon een beetje niet handig bezig.’
‘Onhandig dus…’
‘Ja. Onhandig dus.’ Ik zet een vet neppe glimlach op en schaam me direct voor deze actie. Waarom kan ik niet normaal reageren?
‘Zullen we even opnieuw beginnen?’ vraagt meneer Blauwoog. Ja hallo! Hou op met glimlachen want ik wordt weker en weker.
‘Ja, graag.’ Deze keer lach ik wel oprecht.
Meneer Blauwoog steekt een hand naar me uit. Zijn vingers zijn slank en lang. Ik leg mijn kleine, mollige hand in die van hem. Hij voelt warm en zacht. Ik wed dat hij ook heerlijk ruikt als ik dichterbij zou komen. ‘Ik ben Sander, aangenaam.’ En ja hoor, weer die lach.
‘Cleo,’ zeg ik kort en ik knik.
‘Leuk je te ontmoet, Cleo.’ Oh no! Nu knipoogt hij ook nog! Kom maar op met die dweil, je kunt me van de vloer vegen nu.
‘Ja. Van hetzelfde.’ Ik kijk verlegen weg.
‘Hoe is het met je hand?’ Sander knikt naar mijn hand.
‘Het gaat wel,’ zeg ik als ik het natte doekje eraf haal. ‘Een beetje rood.
Ik schrik als Sander mijn hand vastpakt en met zijn duim over de rode rug van mijn hand strijkt. Als ik een fluitketel was stond ik nu te fluiten.
‘Het spijt me echt.’ Sander kijkt me oprecht bezorgd aan.
‘Het was mijn eigen schuld. Ik lette niet op. Het geeft niet. Ik overleef het wel.’
‘Dat vind ik fijn om te horen.’ Er valt even een korte stilte, maar dan praat Sander verder. ‘Hebben we meteen een gespreksonderwerp, zolang we hier samen zitten,’ zegt hij en hij lacht weer.
‘Ja. Haha.’ Waarom lach ik toch zo stom? ‘Je bent de eerste persoon die ik hier ontmoet,’ biecht ik op, bij gebrek aan een beter onderwerp. Sander kijkt me verrast aan. ‘Nou ja, op mijn nieuwe buren en mijn nieuwe werkgever na dan…’
‘Dat is toevallig. Jij bent ook de eerste persoon die ik hier ontmoet.’ Sander kijkt me strak aan. ‘Op mijn broer, de buurman van mijn broer, de taxichauffeur, de hotelreceptionist, de stewardessen, het grondpersoneel en de baliemedewerkster na. Oja, en de barman hier.’ We schieten allebei in de lach. ‘Ik ben vandaag aangekomen in de stad.’
‘O, nou ik eergisteren.’ Ik veer op. Toevallig. ‘Ik ben verhuisd. Dit is de eerste keer dat ik in het centrum kom.’
‘Voor mij ook. Ik ben vanmorgen vroeg geland en heb zojuist mijn spullen bij het hotel afgegeven en wilde graag even rustig iets drinken.’ We kijken allebei even rond in de eettent. ‘Tja, erg rustig is het hier niet, maar gezellig in elk geval wel.’ Weer knipoogt Sander naar me en ik voel mijn lichaam gloeien. Zit er écht zó’n knappe man aan mijn tafeltje met mij te praten? De wonderen zijn de wereld nog niet uit.
‘Ben je hier op vakantie of voor je werk?’ Ik kijk Sander afwachtend aan.
‘Ik ben hier voor het werk, maar ook voor een familiekwestie.’
‘Ah. Toch niets ernstigs hoop ik?’
Sander haalt zijn schouders op. ‘Ik moest naar Nederland om met een klant een en ander te bespreken. Het gaat ook niet zo goed met mijn moeder op het moment, dus ik combineer werk en familie.’
‘Wat vervelend van je moeder,’ zeg ik oprecht.
‘Nou…’ Sander lijkt even te twijfelen over wat hij gaat zeggen. Hij kijkt naar zijn beker koffie. ‘Ik heb niet zo’n geweldige band met mijn moeder. Nooit gehad. Maar toch, ik zou het erg vinden als ik nu niet zou komen en ze zou overlijden. Misschien zijn er nog dingen die wel tegen elkaar willen zeggen of zo en dan zou het jammer zijn als we daar de kans niet voor zouden krijgen.’
Goed bezig, Cleo. Hoe kan ik nu van een super gezellige sfeer naar een hele ongemakkelijke, kille sfeer gaan binnen een paar seconden? Ik had niets moeten vragen over zijn moeder.
‘Sorry… Ik wilde niet… Ik wist niet dat…’
‘Nee, geeft niet. Jij kunt er niets aan doen. En ik had ook kunnen besluiten om je niets te vertellen, maar om de een of andere reden vertelde ik het je wel.’ Sander kijkt me even aan. ‘Dus wat is jouw levensverhaal?’ Sander kijkt me geïnteresseerd aan.
‘Nou, ik ben hier dus een paar dagen geleden heen verhuisd. Het huis is echt net een spookhuis. Het is verschrikkelijk. Ik slaap in het tuinhuisje.’
‘Wát?’ Sander kijkt me met een opgetrokken wenkbrauw aan. ‘In het tuinhuisje?’
‘Ja, maar ik noem het liever mijn Tiny House.’
Sander schiet in de lach. ’Goeie!’
‘De rest moet nog helemaal gerenoveerd worden, dus ik kan niet in het huis slapen.’
‘Maar even serieus, je kunt toch niet in een tuinhuisje slapen? Dat is toch veel te koud?’
‘Ik heb een heel lekker warm dekbed.’
‘Dan nog. Waar slaap je op? Heb je daar een bed staan?’ Sander kijkt me vragend aan.
‘Nee, ik slaap op een luchtbed.’
‘Een lúchtbed? Meen je dat?’ Sander kijkt me ongelovig aan. Ik knik. Hij slaat een hand voor zijn mond en lacht.
‘Sorry, ik moet er echt om lachen.’
‘Ja, dat mag.’ Ik lach met hem mee. ‘Het valt best mee hoor. Ik heb er een laminaatvloer in gelegd. Het is net een echt huis.’
‘Heb je er lamináát in gelegd?’ Sanders ogen worden groot. ‘Je bent wel echt serieus, hè?’
‘Zo serieus als ik maar kan zijn.’
‘Jeetje. Nou die zag ik dus niet aankomen. Loop ik zomaar een leuke meid tegen het lijf, blijkt ze in een tuinhuisje te wonen. Creepy hoor.’ Ik heb al lang door dat hij een beetje zit te plagen. ‘En hoe ga je de verbouwing dan realiseren? Gaat het lang duren?’
Ik vertel Sander hoe de staat van het huis is, wat al mijn plannen zijn en dat ik een aannemer heb. Of ja, bijna heb. Ik moet de offerte nog krijgen, maar als die een beetje betaalbaar is ga ik maar met Michel in zee. Dat scheelt kostbare tijd. Wie weet is het dan al eerder klaar.
‘Wat ik nu ga zeggen klinkt heel erg fout, maar zou je misschien op mijn hotelkamer willen douchen? Ik kan me niet voorstellen dat het fijn is om je niet fatsoenlijk te kunnen wassen.’
‘Ja, eh, nou… Ik was toevallig al aan het bedenken hoe ik dat moest gaan doen. Ik wilde niet bij mijn buurvrouw gaan douchen, dat vind ik gewoon een beetje gek en ik heb nog nooit een openbare doucheruimte gezien. Heel even heb ik er nog over gedacht om me maar aan te melden bij een sportclub en me daar te douchen, maar ik ben nou eenmaal niet zo’n fan van sporten. En gezamenlijk douchen. Met vrouwen.’
‘Met mannen wel?’ plaagt Sander me. Ik krijg een rood hoofd. Hij denk toch niet dat ik bedoel dat ik samen met hem wil douchen? O jeetje, nee toch? ‘Ik zit je maar te plagen, rustig maar.’ Sander knipoogt naar me. Alsof dat helpt om me rustig te voelen.
‘Maar wat zeg je ervan?’ Zijn heldere blauwe ogen kijken me afwachtend aan. Kadoenk, kadoenk, kadoenk. Ik hoor mijn hart bonken. Ik kan toch niet zomaar met een vreemde man meegaan naar zijn hotel en me daar douchen?
‘Oké,’ zeg ik kort en haal mijn schouders op. Blijkbaar kan ik dat wel.
Sander glimlacht en zijn ogen stralen.
‘Welk hotel zit je?’ vraag ik zo nonchalant mogelijk. Dit voelt echt vreemd.
‘Fletcher. Op de Bilderbergerweg.’
‘Geen idee waar dat is, maar ik zal het wel vinden…’
‘Kamer vierhonderdtwaalf.’
Ik voel me een beetje een prostitué nu. Ik weet niet, het voelt heel gek dit. Echt heel gek. Niet dat ik prostitué-achtige dingen ga doen, maar toch.
Mijn hart klopt sneller en sneller en ik weet niets meer te zeggen.
‘Vanaf vijf uur ben ik op mijn kamer,’ voegt Sander nog toe.
‘Goed. Vijf uur. Ik eh, zal wel iets na vijven daar zijn dan.’ Ik knik en maak aanstalten om op te staan.
‘Oké,’ Sander bekijkt me terwijl ik mijn jas aantrek. ‘Tot straks dan.’
‘Tot straks!’ Ik lach vriendelijk en draai me dan snel om. Ik zoek naar mijn fietsensleutel in mijn jaszak en loop zo snel mogelijk naar mijn fiets. Ik voel me raar. Heel raar.