Een week later
Inmiddels ben ik helemaal gewend op mijn nieuwe werk. Na de eerste dag die een beetje ongemakkelijk begon met Q, is het, nadat ik bij hem heb gegeten, alsof we beste vrienden zijn. Het voelt echt alsof we elkaar al heel lang kennen. Daar ben ik wel blij om, want ik was bang om een beetje te vereenzamen hier in deze nieuwe stad, zo ver weg van Rewina. Shit. Rewina! Ik zou haar nog bellen om te vragen hoe het met haar is. Als het goed is is haar gips er gisteren afgegaan. O wat stom. Ik ben zo met mezelf bezig geweest, dat ik haar helemaal vergeten ben.
Als ik op de parkeerplaats van mijn werk kom bel ik Rewina direct op. Ik krijg haar voicemail.
‘Hey! Met mij! Sorry dat ik niet eerder gebeld heb, ik heb het nogal druk. Hoe is het met je been? Het gips is eraf toch? Ik bel na het werk nog wel even!’ Ik hang op, pak mijn spullen en begin aan mijn nieuwe werkdag.
De uren vliegen voorbij en voordat ik het weet zit ik alweer in de auto, op weg naar huis. Niet dat ik nog veel huis over heb… Alles is eruit gesloopt. Eigenlijk staan alleen de buitenmuren nog overeind. Ik kan niet wachten totdat het klaar is. Als de heren op het tempo doorgaan zoals ze nu doen, dan komt dat al eerder dan ik dacht.
Als ik de straat in kom rijden zie ik een hoop brandweerauto’s en politie en er staan allemaal mensen op straat te kijken. O jeetje… wat is er aan de hand? Als ik wat beter kijk zie ik een dikke rookpluim de lucht in gaan. Dat is bij de buren! Arme buurvrouw. Zal toch wel buiten zijn?
Ik rij zover als kan door, parkeer de auto en haast me richting de rest van de mensen. Er bekruipt me een heel erg naar gevoel. Ik wurm me tussen de mensen door, tot ik niet meer verder kan door een lint dat over de straat gespannen is.
‘Nee!’ gil ik als ik zie waar de rook vandaan komt. Ik kruip onder het lint door en sprint naar mijn huis, maar onderweg word ik tegengehouden door een agent.
‘Mevrouw! U mag hier niet komen!’ De agent grijpt me stevig bij mijn jas.
‘Maar dat is mijn huis!’ Ik wijs naar de rook die opstijgt en de vlammen die uit het dak slaan.
‘Het spijt me.’ De man zegt iets in een walkie-talkie en leidt me dan naar een andere man.
‘Meneer Ter Heuvel zal u opvangen.’ De agent duwt me zachtjes de andere kant in. Met tranen in mijn ogen kijk ik naar de dikke rookpluimen die opstijgen. Dit is onmogelijk! Verdoofd loop ik met de agent mee en hij stelt me voor aan meneer Ter Heuvel, maar ik luister niet echt.
‘Mevrouw?’ Ik voel een hand op mijn bovenarm en kijk geschrokken op.
‘U zegt dat u in het huis woont?’ Meneer Ter Heuvel kijkt me vragend aan.
‘Ja.’ Ik kijk hem verward aan. ‘Wat is er gebeurd?’
‘Hoe is uw naam?’
‘Cleo Baudelaire’ antwoord ik automatisch. ‘Wat is er gebeurd?’
‘Wat is uw adres?’ vraagt meneer Ter Heuvel en hij wil nog een paar dingen weten. Ook die vragen beantwoord ik automatisch.
‘Het gaat om het tuinhuisje mevrouw…’ Ik kijk op.
‘Mijn tuinhuisje?’ Met grote ogen kijk ik meneer Ter Heuvel aan. ‘Nee!’ schreeuw ik uit. Er verschijnt een vreemde frons op het gezicht van de man. ‘Waarom?’ Met mijn handen in mijn haar kijk ik hem geschrokken aan. ‘Waarom? Dat was alles wat ik had!’
‘Eh, mevrouw?’ Ik vang een niet-begrijpende blik op. ‘Hoe bedoelt u?’
‘Ik wóónde in dat tuinhuisje!’ De man kijkt nu nog vreemder. ‘Ik was aan het verbouwen en verbleef tijdelijk in het tuinhuisje,’ verduidelijk ik.
‘Ah.’ Meneer Ter Heuvel knikt begrijpend. ‘Het spijt me…’
‘Hoe erg is het?’ Afwachtend kijk ik meneer Ter Heuvel aan.
‘Ik ben bang dat het tuinhuisje helemaal verloren is gegaan…’
De tranen springen in mijn ogen en ik weet niet hoe ik het heb. En nu dan? Ik veeg de tranen van mijn wangen en ben radeloos. Ik weet niet wat ik moet. Ik sta daar maar te staan en naar de rookpluimen te kijken.
‘Cleo?’ Ik voel een hand op mijn schouder en schrik op. Als ik me omdraai schrik ik me een ongeluk.
‘Sander?’ Vol ongeloof staar ik hem aan. ‘Wat… Wat… Hoe… Je was toch…’
‘Gaat het met je?’ Sander kijkt me meelevend aan en knikt dan naar de rookpluimen.
‘Ik eh… het is… mijn huis… ik… mijn Tiny house is weg…’ Ik geloof de woorden die ik uitspreek niet. Het moet een droom zijn. Ja, dat is het! Ik ben aan het dromen. Ik knijp zo onopvallend mogelijk in het vel van de rug van mijn hand, maar word niet wakker. Het doet alleen maar pijn. Het is geen droom…
‘Is dat jouw huis?’ Sander kijkt me aan en fronst zijn wenkbrauwen.
‘Ja…’ Waarom kijkt hij zo vreemd? Ineens verschijnt er een glimlach om zijn mond en midden in al deze ellende voel ik mijn hart even – heel, heel even – een sprongetje maken.
‘U kent deze mevrouw?’ Meneer Ter Heuvel bekijkt Sander van top tot teen.
‘Ja, ze is een goede vriendin.’
‘Kunt u haar opvangen?’
‘Jazeker.’ De twee mannen praten kort met elkaar, waarover weet ik niet, want ik luister niet. Ik kan alleen maar aan mijn Tiny House denken. Of ja, alles wat er nu niet meer is.
‘Kom, je kunt hier beter niet zijn.’ Sander slaat een arm om mijn schouder en loopt met me weg. We lopen naar de overkant van de straat, zodat ik niet meer naar deze nachtmerrie hoef te kijken.
‘Zal ik je jas aannemen?’ Sander steekt zijn hand uit en ik geef, zonder er verder bij na te denken mijn jas aan Sander. ‘Kom, ik maak een kop thee voor je.’
Pas als ik de woonkamer binnenloop dringt het tot me door dat ik een huis binnen ben gegaan. Een paar tellen later besef ik me dat ik net door de voordeur van Michels huis gelopen ben. Toch? Of ben ik nu gek? Maar Sander maakte de deur toch open? Of is Michel hier? Kennen ze elkaar?
‘Cleo, gaat het wel?’ vraagt Sander bezorgd.
‘Jij bent toch Sander?’ Ik kijk hem strak aan. Sander lijkt nogal verrast door de vraag. Met een verwarde lach om zijn mond antwoord hij bevestigend. ‘Wat doe je dan in dit huis?’ Ik kijk Sander met opgetrokken wenkbrauwen aan.
‘Ik eh… Luister…’ Sander gebaard dat ik moet gaan zitten. Ik kijk naar de bruine, leren bank, waar her en der scheuren in zitten en denk ineens aan Michel met zijn opblaaspop. Walgend schud ik mijn hoofd. Niet aan denken!
Sanders gezicht betrekt en hij kijkt heel serieus.
‘Sander, wat is er?’
Sander ijsbeert heen en weer en zucht diep. Vervolgens gaat hij in de stoel die tegenover de bank staat zitten.
‘Eh, dit is misschien een beetje een vreemd verhaal, maar het zit zo…’ Sander schraapt zijn keel.
‘Ik kreeg een paar dagen geleden een telefoontje dat mijn moeder was overleden…’
‘O, Sander… Het spijt me, ik wist niet dat…’
Sander steekt zijn hand op. ‘Nee, het geeft niet. Het is al goed.’ Sander haalt zijn hand door zijn haar. ‘Ik kreeg diezelfde dag ook een telefoontje van mijn broer…’ Huh, ik dacht dat hij alleen een zus had? ‘Hij was helemaal van streek en was niet te rustig te krijgen, dus ik besloot naar hem toe te gaan. Ik heb uitgecheckt in het hotel en ben direct naar hem toe gegaan. Hij ging helemaal door het lint. Mijn moeder en hij… tja, ze waren twee handen op één buik zullen we maar zeggen. Mijn broer en ik waren geen dikke vrienden. Ruzie hadden we niet, maar veel spraken we elkaar ook niet, maar als er iets was, waren we er voor elkaar.’ Ik kijk Sander afwachtend aan. Sander staart voor zich uit en heel even is het stil. ‘Maar goed… Ik ben naar hem toe gegaan en had moeite om hem rustig te krijgen, maar uiteindelijk is het gelukt. Een poosje later zei hij dat hij even alleen wilde zijn en een luchtje ging scheppen. Hij liep de deur uit en is niet meer teruggekomen.’ Sanders stem trilt.
‘O god, wat naar!’ Ik kijk met grote ogen naar Sander, die ontdaan in de stoel zit.
‘Toen ik hem opbelde zei hij dat hij weg was en niet meer terug zou komen. Ik hoefde me geen zorgen te maken dat hij zichzelf iets aan zou doen, maar ik hoefde de moeite ook niet te doen om contact te houden. Niet veel later kwam er nog meer vervelend nieuws…’ Sander is stil en staart voor zich uit. Ik geef hem de tijd. Nadat hij een keer door zijn gezicht gewreven heeft vervolgt hij zijn verhaal. ‘Ik kwam er achter dat hij het afgelopen half jaar behoorlijk wat mensen heeft opgelicht. Hij heeft een hoop opdrachten aangenomen, mensen hebben aanbetaald, maar hij heeft de projecten niet afgemaakt of is überhaupt niet begonnen en is er wel met hun geld vandoor. Waarschijnlijk was dit het perfecte excuus voor hem om te vertrekken. Ik weet het niet… Ik kan me niet voorstellen wat hij allemaal gedaan heeft, maar als ik de verhalen zo hoor…’
‘Wat erg!’ zeg ik oprecht gemeend. ‘En wat vervelend voor die mensen…’
Plotseling krijg ik een heel naar gevoel. ‘Sander?’ Ik kijk Sander vragend aan. ‘Woont je broer hier?’ Ik kijk hem afwachtend aan. ‘Ik bedoel… Is hij… Heet je broer Michel?’ Zeg nee. Zeg alsjeblieft nee.
‘Ja…’ Sander slaat zijn ogen neer. ‘Cleo, het spijt me zo…’
Het begint me te duizelen en ik wordt licht in mijn hoofd. Ben ik opgelicht? Heel snel vliegen de gesprekken en de bedragen die ik betaald heb door mijn hoofd. Ik heb een aantal dagen geleden het grootste deel van het geld ook betaald, want de bouwvakkers waren al op de helft zei Michel. Ik geloofde hem. Het ging tenslotte allemaal heel snel. Daarna heb ik niets meer van hem vernomen. William zei ook al dat hij Michel niet te pakken kreeg… Ik sla mijn handen voor mijn mond. Dit kan niet waar zijn. Mijn huis is nog lang niet klaar! Sterker nog, alleen de muren staan nog overeind, de rest is onleefbaar. En het enige leefbare is zojuist in rook opgegaan…
‘Cleo… Het spijt me zó. Ik wist niet dat je hem… en dat hij…’ Sander komt niet uit zijn woorden en ik kan geen woorden vinden, dus ik schud met mijn hoofd.
‘Ik voel me niet zo goed…’ Mijn maag begint te draaien en mijn hoofd begint te bonken. Ik vlieg overeind en ren naar de wc in de hal, maar onderweg komt alles al naar boven. Het wordt zwart voor mijn ogen…