Verstijfd staar ik naar de boom die voor me staat. Zijn stam is stevig met her en der een hobbel en gaat de grond in. De takken met bloemen en blaadjes waaien rustig met de wind heen en weer.
Twee handen glijden over mijn heupen en ik voel een lichaam tegen mijn rug gedrukt worden. Het voelt alsof mijn voeten, net zoals de appelboom, diep in de grond begraven zijn. Ik kan ze niet bewegen. Mijn ademhaling stopt heel even. Als ik weer lucht in mijn longen laat stromen, loopt er een rilling over mijn rug.
‘Waar was je nou zo plotseling?’ Ik voel een warme adem in mijn nek, een hoofd naast dat van mij. ‘Ik was nog lang niet klaar…’ Hij zet zijn tanden in mijn oor en bijt zachtjes. Ik probeer met alle macht mijn voeten uit de grond te trekken, maar het lukt niet. De wortels zitten te diep. Ik kan alleen maar stilstaan en ademhalen, al gaat zelfs dat moeizaam. ‘Het is een hele speciale dag vandaag… Dat weet je toch?’ Een hand heeft zich verplaatst naar mijn schouder en streelt mijn hals. Mijn hart bonkt in mijn keel en ik voel me misselijk worden. De hand glijdt naar mijn borstkast, omhoog en dan omklemmen zijn vingers plotseling mijn keel. Geschrokken probeer ik de hand weg te trekken, maar hij is sterk.
‘Het was niet echt aardig van je om mij zo in mijn kruis te stompen, weet je dat,’ hijgt Elias in mijn oor. Ik trek nog steeds aan zijn arm in de hoop zijn hand weg te krijgen, maar het lukt niet. Ik wil schreeuwen, maar er komt geen geluid uit mijn mond. ‘Dat moet je natuurlijk goedmaken…’ Elias snuift in mijn nek. ‘Oh, wat ruik je lekker…’
‘Alsjeblieft…’ zeg ik trillerig. ‘Het spijt me…’
Elias trekt me met zijn andere arm strakker tegen zich aan. ‘Is dat zo?’
‘Ja. Echt waar! Ik wist niet wat ik deed.’ Mijn stem slaat over. ‘Ik wilde niet… Het ging vanzelf…’
‘Vanzelf? Interessant…’ Elias grinnikt. ‘Wat er nu gaat gebeurden gaat ook vanzelf, denk ik.’ Elias duwt me naar de boom voor me en plet me bijna tussen de boomstam en zijn lichaam. ‘Ik kan er ook niets aan doen, Cleo. Ik wil het ook niet, maar het gaat vanzelf…’
‘Nee, nee niet doen!’ Huilend probeer ik mezelf tevergeefs te bevrijden uit zijn greep.
‘Ik vind het wel geil om het in de buitenlucht te doen. Al helemaal met al die mensen die ons zouden kunnen betrappen…’ Elias zijn ademhaling versneld. ‘Geen zorgen, ik zal het kort houden.’
‘Alsjeblieft, stop, Elias. Stop.’ zeg ik snikkend.
‘Laat haar gaan!’ Elias draait zich kwaad om. Ik wil wegrennen, maar Elias grijpt me snel bij mijn arm en trekt me weer stevig tegen zich aan.
‘Ah, kijk eens wie we daar hebben. Mijn homo broertje. Mietje!’ Elias snuift. ‘Bemoei je er niet mee Quinnie!’ briest Elias en hij zet een paar passen naar achteren terwijl hij me met zich meesleept. ‘Dit is iets tussen mij en je vriendinnetje. Ik heb nog iets van haar tegoed.’ Hij slaat zijn arm stevig om mijn nek. ‘Wil je kijken of wil je je omdraaien?’ Met zijn vrije hand maakt Elias een rondje met zijn vinger. ‘Het duurt maar even. Beloofd.’
‘Ik zeg het niet nog een keer!’ Quinten balt zijn vuisten.
‘Oeh… moet ik bang van je worden? Wil je met je verwijfde handjes een poging doen om mij te raken? Jij raakt nog geen olifant al stond die recht voor je.’ Elias lacht gemeen.
‘Laat haar gaan, Elias!’ Quinten lijkt naar woorden te zoeken. ‘Anders bel ik de politie!’ Ik heb Quinten nog nooit zo sterk en vastberaden gezien.
‘Ik ben heus niet bang van een homo!’ Elias versterkt zijn greep.
‘Elias, alsjeblieft,’ smeek ik terwijl ik zijn arm probeer los te trekken.
‘Als ik klaar ben met haar, ga ik jou eens flink te grazen nemen, broertje. Dat had ik lang geleden al moeten doen.’
‘Nee! Hou op!’ Ik sla op Elias’ arm in de hoop dat hij me loslaat, maar het lijkt hem niets te doen.
‘Hij zei dat je haar moest laten gaan.’ Een stem duikt achter me op, mijn hart slaat over en dan hoor ik een doffe knal. Elias laat me los en valt op de grond. Ik haast me naar Quinten en verberg me huilend in zijn armen.
‘Ben je in orde?’ vraagt hij bezorgd en hij pakt mijn hoofd voorzichtig tussen zijn handen. Ik knik beverig. Ik zie Quintens blik veranderen als hij langs me heen kijkt.
‘Wat is er?’ vraag ik en ik draai me om. Mijn mond valt open van verbazing.
Er komen mensen naar ons toe gerend, maar ik zie of hoor ze niet. Ik kijk alleen maar naar de persoon die tegenover me staat. Ik zet een paar passen naar voren. Dit kan niet.
‘Sander?’ Met grote ogen kijk ik hem aan. Ik heb het dus toch goed gezien bij de fontein!
‘Cleo…’ Sander kijkt me ontroerd aan en zet ook een paar passen naar voren. ‘Gaat het met je?’
Ik vlieg in zijn armen en houdt hem stevig vast. Ik kan mijn ogen niet geloven. Hoe? Hoe kan dit?
‘Wat doe jij hier?’ Vol ongeloof kijk ik hem aan.
‘Dat kan ik ook aan jou vragen,’ zegt hij met een glimlach, maar dan kijkt hij me serieus aan. ‘Heeft hij je pijn gedaan?’
Ik schud met mijn hoofd. ‘Ik kan niet geloven dat je hier bent.’ Huilend en lachend tegelijk kijk ik naar zijn mooie, knappe gezicht. Zijn kraaienpootjes. Zijn lachrimpel, die iets dieper is geworden.
Inmiddels hebben een paar mannen zich over Elias bekommerd die kreunend overeind geholpen word. Hij heeft een flinke klap gekregen. Ik zie nu pas dat er een tak op de grond ligt.
‘Heb je hem met…’ Ik knik naar de tak.
‘Ja… Ik moest iets doen.’ Sander houdt mijn hoofd in zijn handen. ‘Niemand mag je pijn doen. Nooit.’ Ik glimlach, begraaf mijn hoofd in zijn omhelzing en geniet van dit moment.
‘Jij krijgt je verdiende loon nog wel, stomme hoer!’ Elias is bij zinnen. Quinten stapt op hem af en geeft hem een harde klap in zijn gezicht.
‘Hou je kop!’ schreeuwt hij tegen zijn broer. ‘Dat had ik al veel eerder moeten doen. Jij bent een naar persoon, weet je dat?’ Quinten staat met gebalde vuisten voor zijn broer. ‘Je bent een demon. Gif! Een ongelofelijke grote klootzak!’
De twee mannen die Elias overeind geholpen hebben trekken hem mee en passen op hem totdat niet veel later de politie verschijnt en ze hem meenemen. Ze stellen me een paar vragen die ik beantwoord en willen weten of ik aangifte wil doen. Sander moedigt me aan dit te doen. Daarna verdwijnen de agenten weer.
‘Ik weet niet hoe ik je moet bedanken, Sander.’ Quinten geeft Sander een hand.
‘Dat hoeft niet.’ Zijn linker mondhoek trekt omhoog en hij knikt beleefd.
‘Je hebt mijn beste vriendin gered van mijn broer. Ik had hem moeten stoppen…’
‘Maak je niet druk. Je hebt hem een goede klap verkocht, Quinten. Die zal hij nog wel even voelen.’
‘Nou die bult op zijn kop van jou anders ook,’ zegt Quinten lachend.
‘Jongens, ik wil heel graag naar huis… Kunnen we gaan?’ Ik kijk de heren om beurten aan.
‘Kom, ik breng jullie naar huis.’ Sander knikt richting de parkeerplaats. Quinten overhandigd hem zijn autosleutels en we rijden naar huis.
Quinten en Sander praten over hoe ze Elias overmeesterden. Ik ben vooral blij dat de situatie voorbij is. Het was doodeng. Elias maakte me bang. Hij had me zo stevig vast… Ik had hem nooit moeten slaan, maar hij had nooit zo tegen mij en Quinten moeten praten. Maar waarom deed ik dan niks toen hij zijn hand onder mijn jurk liet glijden? Waarom heb ik hem toen niet weer een klap verkocht? Of heb ik iets gedaan waardoor hij dacht dat ik het wilde? Of heb ik iets verkeerd gezegd of een of andere signaal afgegeven? In gedachten herhaal ik de film vanaf het punt dat Elias zijn broer kwam begroeten. En nog een keer. En nog een keer. Tot ik snikkend op de achterbank lig.
Sander stopt de auto en stapt uit. ‘Cleo, gaat het met je?’ Hij komt naast me zitten.
‘Hij was zo sterk! Als jullie niet… Hij stond op het punt om… Ik wilde niet en…’
’Rustig maar.’ Sander maakt sussende geluiden en streelt me over mijn haar. ‘Rustig. We zijn bij je.’
‘En met de ceremonie had hij zijn hand… en toen… ik…’ Mijn ademhaling versnelt, mijn ogen spreiden zich ver open en mijn hart klopt op dubbele snelheid. ‘Ik wilde niet, maar ik… hij…. Ik durfde niet… Ik was Quinten kwijt en… En toen bij de boomgaard… hij zei dat…’ De tranen lopen over mijn wangen.
‘Cleo, rustig maar. Elias is weg. Hij kan je niets meer doen. Hij is met de politie mee.’ Sander wiegt me rustig heen een weer. ‘Ik ben er voor je. Ik ben hier.’