Marleen Ouwerkerk

Creativity is the mind having fun

#1 Vrijdag

 

‘Soms voelt het alsof ik gewoon een rol speel… Alsof het allemaal een toneelstuk is waarin ik ben terechtgekomen en ik weet niet meer wat mijn rol is.’ Ik laat een stilte vallen, kijk Phileine kort aan en denk na. ’Wat nu als ik in de kern totaal ongeschikt ben voor de rol die ik nu speel? Wat nu als dat helemaal niet Tanja is? Wat nu als ik de rol van Tanja op me genomen heb en ben gaan spelen zonder dat ik eigenlijk weet wie Tanja is? Een rol waarvan ik dacht dat ik wist hoe ik hem moest spelen. De rol als partner, als huishoudster, als moeder…’
Phileine onderbreekt me. ‘De rol als weduwe…’ Ze kijkt me afwachtend aan. Ik draai mijn hoofd weg en doe net alsof ik haar niet gehoord heb.
‘Ik heb die rollen gewoon aangenomen en een tijdje was dat leuk en ging het goed, maar de rollen worden steeds saaier en steeds voorspelbaarder en tegelijkertijd steeds moeilijker om los te laten, want ze zijn een beetje aan me vastgeplakt.’ Ik denk na over een betere bewoording. ‘Samengesmolten. Ze horen bij mij, zijn een deel van mij, maar ik besef me nu ik dit vertel, dat ik deze rollen helemaal niet meer wil spelen.’ Ik kijk naar het plantje op de vensterbank achter Phileine. ‘Niet fulltime tenminste. Misschien wel als bijrol, maar zeker niet als hoofdrol.’ Ik zucht diep en werp nogmaals een blik op het plantje in de oranje pot met gele stippen. ‘Het probleem is denk ik dat ik al zo lang deze rollen speel, dat ik niet meer weet wie de echte Tanja is, hoe ik haar karakter neer moet zetten, wat haar hobby’s zijn en zo. Wat vond ze altijd leuk om te doen? Waar kon ze om lachen? Wat is haar echte rol?’
‘Tanja?’ Phileine kijkt me vragend aan.
‘Hm?’ Ik kijk nonchalant op.
‘Je ontwijkt het onderwerp weer.’ Ze klinkt iets strenger dan normaal.
‘Ik ontwijk het niet, ik zat gewoon midden in mijn verhaal,’ zeg ik nonchalant.
‘Tanja…’ Haar donkergroene ogen kijken me strak aan.
‘Oh goed! Jij je zin! Ja, ik heb je opmerking genegeerd. Ik heb het er niet graag over.’
‘Dat begrijp ik, maar het is wel een van de redenen waarom je hier bent.’ Phileine blijft me serieus aankijken.
‘Dat weet ik wel maar…’
‘Het doet pijn om het erover te hebben, dat kan ik me indenken, maar het is belangrijk dat je erover gaat praten. We zijn nu al een paar weken bezig en nog steeds wil je niet over Pepe praten. Bij het horen van zijn naam gaan mijn armharen overeind staan. Ik klap dicht en kijk Phileine ontdaan aan.
‘Luister…’ Phileine slaat haar lange, slanke benen over elkaar. ‘Het is een gevoelig onderwerp, daar is geen twijfel over mogelijk, maar ik denk dat ik jou hier goed bij kan helpen, maar je moet zelf ook willen.’
‘Dat weet ik…’ Ik kijk naar Phileine haar gekleurde sneakers. Ze is zo iemand die gewoon alles kan dragen. Ik niet meer. Ik ben na al die kinderen uitgezakt en eet niet meer gezond sinds…
‘Ik wil je graag helpen, Tanja. Echt waar.’ Phileine kijkt me meelevend aan. Ze is ook zo’n lief mens. Ik kan echt alles met haar bespreken, maar dat ene onderwerp is gewoon te pijnlijk.
‘Wat zeg je ervan als je komende week gaat proberen om een brief te schrijven?’
Ik kijk haar vragend aan. ‘Een brief?’
‘Aan Pepe.’ Phileine laat een korte stilte vallen en wederom voel ik de haartjes op mijn arm overeind komen. ‘Wat je voelde toen je het nieuws hoorde en de periode erna. Hoe je je nu voelt. Wat je nog tegen hem zou willen zeggen of wat je zo mist nu hij er niet meer is. Probeer dat eens op papier te krijgen. Het hoeven geen A4-tjes vol te zijn.’
‘Ik weet niet of ik dat wel kan,’ zeg ik ietwat huiverig.
‘Waag het er eens op. Het kan je enorm helpen.’ Phileine knipoogt en kijkt vervolgens op haar horloge. ‘Voor vandaag zit de tijd er alweer op,’ zegt ze terwijl ze opstaat en haar notitieblok op het bureau naast haar legt.
‘Goh, dat ging weer snel,’ zeg ik gemeend. Ik trek mijn jas aan en pak mijn handtas.
‘Tot volgende week.’ Phileine knikt glimlachend.
‘Tot volgende week,’ zeg ik terwijl ik nadenk over mijn huiswerkopdracht.
‘En succes met de brief…’
‘Ja, dank je.’ Ik knik beleefd en loop de kamer uit, de trap af, de deur door naar buiten en snuif de koude lucht op. Ik merk de regendruppels die op mijn wangen neerdalen op en baal dat het regent. Misschien had ik in Spanje moeten blijven. Die regen hier altijd…

Terwijl ik op de automatisch piloot naar huis fiets, me nauwelijks bewust van wat er om me heen gebeurt, schrijf ik in gedachten een brief. Verder dan “lieve Pepe, ik mis je”, kom ik echter niet. De tranen rollen al over mijn wangen. Gelukkig valt het niet op in de regen. De zitjes van de bakfiets glimmen en er staat een klein plasje op de vloer, aangezien ik de regenhoes vergeten ben mee te nemen.
Het liefste zou ik gewoon doorfietsen. Gewoon alsmaar rechtdoor fietsen en pas stoppen als ik niet meer verder kan. Alles achter me laten en een nieuw leven starten. Maar ik zou de kinderen niet achter kunnen laten. Nooit. Toch zou een beetje rust best wel fijn zijn. Even niemand om voor te zorgen, niemand om tegen te praten, niemand die mij nodig heeft, gewoon alleen ik. Ergens op een onbewoond eiland of zo. Gewoon een paar weken, daarna ben ik vast weer energiek genoeg om er weer tegenaan te kunnen.
Ik schrik op uit mijn gedachten als ik een harde knal hoor. Mijn bakfiets wordt meters naar rechts geduwd en ik hoor mezelf gillen. Het gaat allemaal zo snel, dat ik niet eens door heb wat er gebeurt. Ik bots tegen een stoeprand en de bakfiets met mij erop valt om. Ik kom met mijn been klem te zitten. Het voelt alsof de tijd stilstaat en het heel lang duurt voordat er hulp komt. Zou Pepe zich ook zo gevoeld hebben? Zou hij überhaupt iets gevoeld hebben?
Er verschijnt een vrouw in mijn blikveld. Ze staat met haar handen voor haar mond geslagen naar me te kijken.
‘Gaat het met je?’ vraagt ze geschrokken. Ik denk na. Gaat het me mij? Nee totaal niet, maar dat hoeft deze vreemde vrouw niet te weten. Ik kijk naar mijn been dat klem zit onder de fiets. ‘Wacht, ik help je!’ De vrouw duwt de bakfiets overeind. Dat ding is loeizwaar, maar deze vrouw heeft blijkbaar veel spinazie gegeten. ‘Heb je ergens pijn?’ De vrouw kijkt me onderzoekend aan.
‘Mijn been…’ Ik knik naar mijn rechterbeen.
‘Moet ik de ambulance bellen?’ vraagt ze enigszins paniekerig. Op de achtergrond hoor ik een telefoon overgaan. Is dat die van mij? Ik kijk zoekend om me heen.
‘Dat ben ik, maar het is niet belangrijk.’ Ze wuift met haar hand. ‘Moet ik de ambulance bellen?’ vraagt ze nogmaals. Ik wil mijn been bewegen om te testen hoe het ermee is, maar dat doet zo ontzettend veel pijn dat de tranen in mijn ogen schieten.
‘Ja… Misschien wel…’ Ik kijk haar met een betraand gezicht aan. De vrouw voelt in haar jaszakken, pakt uit een van de zakken haar mobiel en belt een ambulance.
‘Ze zijn er over tien minuten,’ zegt ze als ze ophangt. ‘Ik moest met je blijven praten…’
We kijken elkaar een beetje ongemakkelijk aan.
‘O…’ De vrouw slaat weer een hand voor haar mond. ‘Het spijt me zo erg. Ik lette niet op en door de regen zag ik niet dat je…’
‘Nee, ik was zelf ook niet op aan het letten. Ik was in gedachten verzonken en toen ineens…’
We kijken elkaar kort aan en dan steekt de vrouw haar hand naar me uit. ‘Ingrid.’
Ik pak haar hand vast. ‘Tanja.’
‘Het komt wel goed, Tanja.’ Ingrid knikt veelbelovend naar me. ‘Heb je een klein momentje?’
Ze loopt naar de auto en komt terug met een grote paraplu. ‘Dat is iets comfortabeler, al zijn we toch al nat…’ Ze rolt met haar ogen in ik moet lachen, maar als ik beweeg doet het pijn in mijn been, dus ik ben snel stil.
‘Ik vind het zo naar voor je.’ Ingrid knikt naar mijn been. ‘Ik hoop maar dat het niks ernstigs is.’
‘Het zal wel goed komen,’ zeg ik moedig. Wat kan ik goed toneelspelen.
‘Vind je het goed als we onze nummers uitwisselen zodat we het verzekeringsgebeuren kunnen regelen?’ Ingrid heeft donkere ogen die me vragend aankijken.
‘Ja, prima.’ Ik geef haar mijn nummer en ze belt mij zodat ik haar nummer ook heb.
‘Het komt wel, zorg maar eerst dat dan been in orde is,’ zegt ze als ze haar mobiel weer terug stopt. ‘En die deuk in de auto… ach, dat boeit niet. Het is toch de auto van mijn ex…’ Ze knipoogt en we schieten allebei in de lach.
Tot mijn verbazing arriveert de politie nog voordat de ambulance er is. Ze stellen ons allebei wat vragen en noteren een en ander. Blijkbaar had een voorbijganger het ongeval gemeld.
Niet lang daarna stopt ook de ambulance en twee ambulancebroeders bekommeren zich over mij. Ze stellen Ingrid wat vragen en nadat ze mijn been ingepakt hebben met een soort spalk laden ze me op een brancard.
‘Kunnen we iemand voor u bellen?’
‘Ja, mijn man die kan…’ Ik houd abrupt op met praten. De ambulancebroeder met het naamkaartje Ed kijkt me vragend aan. ‘Nee, laat maar. Ik regel zelf wel wat.’ Beschaamd kijk ik weg. Ed knikt en duwt de brancard in de ambulance.
‘Ik neem contact met je op!’ roept Ingrid van een afstandje terwijl ze naar me wuift.