Marleen Ouwerkerk

Creativity is the mind having fun

#7 Vrijdag

Ingrid praat met de tandarts terwijl die naar mijn tanden kijkt. Of beter gezegd naar de tanden die er zouden moeten zitten… De tandartsenpraktijk ziet er echt super hip uit. Ik verbaas me er ook over dat we meteen konden komen. In Nederland heb je wachttijden van weet ik hoe lang. Terwijl Ingrid met de tandarts praat, probeer ik er een touw aan vast te knopen. Ik was altijd in de veronderstelling dat de Zwitserse taal heel erg op het Duits leek, maar het is een mengelmoes van Duits en Italiaans en ik denk de Zwitserse taal zelf. Best nog lastig te volgen. Zeker als ze het over tandheelkunde hebben. Toch doe ik mijn best om te luisteren wat ze zeggen.
‘De tandarts kan één tand terugplaatsen, dat kan ze nu doen, maar die andere tand is helaas niet meer te redden dus daar zal een nieuwe voor gemaakt moeten worden, dat gaat iets langer duren.’
‘O,’ zeg ik een beetje verward. Ik ben blij dat in elk geval één tand gered kan worden, maar dat betekent ook dat ik die andere kwijt ben. En ik was zo blij met mijn tanden…
‘Komt goed, Tanja. Echt waar. Dit is een van de beste tandartsen uit het land. Je ziet er straks niets meer van!’
‘Hmm…’ Ik knik maar zink weg in gedachten. Maar goed dat de kinderen mij zo niet zien. Ze zouden nog bang worden van hun tandloze moeder. Ingrid praat nog even verder met de tandarts en dan legt ze me uit dat ze die ene tand terug gaan zetten. Ik vraag om een verdoving, want ik heb geen zin in nog meer pijn en ellende.
Ik krijg een spiegel in mijn handen om te kijken naar het eindresultaat.
‘Nou, kijk eens aan!’ zegt Ingrid als ze me ziet in de spiegel. ‘Dat is al mooi gelukt!’
Ik kijk naar een neppe lach van mijn spiegelbeeld. Het lijkt inderdaad net alsof er niets met die tand gebeurd is, maar mijn aandacht wordt toch naar dat zwarte gat naast die tand getrokken. Jeetje, het ziet er niet uit. Snel sluit ik mijn mond.
‘De andere tand is volgende week klaar, je kunt hem hier laten plaatsen, maar daarna moet je bij je eigen tandarts wel op controle,’ geeft Ingrid me mee.
Ik bedank de tandarts en strompel op mijn krukken terug naar de auto. 

‘Het komt wel goed, hoor.’ Ingrid geeft me een bemoedigend klopje op mijn schouder nadat ze ingestapt is. ‘Echt waar.’
‘Ja…’ Ik zucht diep. Hoe kan het toch dat ik me altijd weer ellende op de hals haal? Is het universum tegen mij of zo?
‘Ik begrijp het wel als je vanavond even geen zin hebt om gezellig te babbelen,’ gaat Ingrid verder.
Ik haal mijn schouders op. ‘Ach, wat maakt het uit… Er gebeuren altijd stomme dingen in mijn leven,’ mompel ik terwijl ik opmerk dat het uitspreken van de S nogal moeilijk is zonder al je voortanden. Alsof ik weer op de basisschool zit en mijn tand eruit is. Ik was net een konijn met maar één voortand. Ze plaagde me er af en toe mee op school.
‘En het houdt ook nooit op…’ ga ik verder net voordat Ingrid iets wil zeggen. ‘Ik ga op mijn gezicht terwijl ik over de rotonde fiets, ik sta op een gala op het podium met mijn jurk in mijn panty, ik ben aangevallen door mijn ex die ineens in Spanje opdook, loop tegen de glazen deur van de Hema terwijl ik een softijsje eet, ik val van trappen, ik breek benen, verlies tanden …’ Ik voel het verdriet opkomen, maar probeer het weg te drukken door te blijven praten. ‘… en mijn man… En nu zit ik zonder kinderen in een vreemd land…’ Er valt een stilte. Voor het eerst weet Ingrid geloof ik niet wat ze moet zeggen. ‘Weet je, ik dacht dat ik alle ellende achter me had gelaten. Mijn leven liep eindelijk eens op rolletjes, voor zover je dat kan zeggen over een gezin met kinderen, maar ik was echt gelukkig. Echt gelukkig, weet je?’ Ik kijk naar Ingrid die vluchtig opzij kijkt en daarna haar blik weer op de drukke weg projecteert. ‘Ik had eindelijk mijn droomman gevonden. We hebben drie prachtige kinderen gekregen. Heel even dachten we zelfs dat er een vierde bij zou komen en ook al liep dat anders, toch waren we gelukkig.’
‘Van de ene op de andere dag was mijn leven kapot. Toen die agenten aan de deur stonden viel de grond onder mijn voeten weg en ben ik keihard neergeklapt. Ik was verlamd, kon niet meer denken, alleen maar huilen. Heel veel huilen.’ Ik slik de brok in mijn keel weg. ‘De agenten vertelde mij dat Pepe, mijn man, een ongeluk had gehad. Een tegemoetkomende vrachtwagen was op hen ingereden. De bestuurder van de vrachtwagen was onwel geworden en daardoor op de verkeerde weghelft terecht gekomen en had hen frontaal geraakt. Pepe was op slag dood en zijn vriend werd in kritieke toestand naar het ziekenhuis gebracht.’
‘Jeetje, Tanja!’ Geschrokken kijkt Ingrid me aan. ‘Wat heftig.’
‘Daarna ging het bergafwaarts met mij. Ik ben terug naar Nederland gekomen en heb geprobeerd een nieuw leven te starten, maar dat viel nog niet mee. Ik heb nog bijna elke nacht een nachtmerrie en ik weet niet of ik ooit nog wel gelukkig kan zijn.’
‘O Tanja… Ik zou willen dat ik iets voor je kon doen.’
‘Nou strikt gezien doe je dat ook, want je neemt me mee weg uit mijn ellendige en drukke wereld. Het is behoorlijk heftig om drie jonge kinderen alleen op te voeden. Natuurlijk hou ik van mijn kinderen, meer dan wat dan ook, maar af en toe ben ik het zó zat. Mijn ouders springen bij daar waar het kan, maar dan nog is het moeilijk. En ik mis mijn beste vriendin, Hilde. Ze woont wel nog in Spanje. We bellen wel af en toe en sturen eens een berichtje naar elkaar, maar het is toch anders dan toen we gewoon bij elkaar in de buurt woonde…’
‘Dat begrijp ik.’
‘De eerste tijd leefde ik op de automatische piloot, maar helaas gingen steeds minder dingen automatisch en ik kwam in een burn-out/depressie terecht. Ik krijg therapie en hoewel het fijn is om af ertoe te kunnen praten, vind ik het lastig om het over Pepe te hebben. Het doet gewoon teveel pijn.’ Er loopt een verdwaalde traan over mijn wang. ‘Ik mis hem zo, Ingrid. Ik mis hem zó ontzettend veel… Mijn hart doet er pijn van.’
Ingrid legt haar hand op mijn bovenbeen en knijpt er kort in. ‘Ik ben er voor je, mocht je willen praten,’ zegt ze en ze haalt haar hand weer weg.
‘Dank je…’ De rest van de autorit zeg ik niets meer, want ik ben helemaal kapot. Ik ben doodmoe. Van de val, van de tandarts, van mijn verhaal doen. Ingrid is de eerste buitenstaander, op Phileine na, tegen wie ik dit verteld heb. Ik weet niet wat het is, maar het voelt heel vertrouwd om dingen met haar te delen.

‘Ik denk dat ik maar naar bed ga,’ zeg ik als we bij de villa aankomen. ‘Ik ben kapot.’
‘Snap ik. Ik zal je even helpen met je krukken.’ Ingrid overhandigd me de krukken en helpt me overeind uit de auto, de trapjes op, de deur door en maakt de slaapkamerdeur voor me open. ‘Als je iets nodig hebt… Ik ben gewoon hier.’ Ze knikt richting de woonkamer.
‘Dank je, heel lief van je.’
Nadat ik me omgekleed heb laat ik me op bed zakken, hijs mijn gipsbeen in bed en laat ik me met een plof op het kussen vallen. Ik besluit dat die stomme tanden de laatste waren in de reeks ellendigheid en dat vanaf morgen mijn leven alleen maar beter gaat worden. Mijn been zal helen, mijn tand wordt gemaakt. Ik moet positief blijven denken. Niet gaan piekeren. Alles komt goed.