Marleen Ouwerkerk

Creativity is the mind having fun

Naar het Zuiden

Hoofdstuk 1

Met een rode waas voor mijn ogen storm ik het trappenhuis in en ren naar beneden. Ik heb deze trappen nog nooit zó snel weten te tackelen en heb zoveel haast dat ik bijna struikel. Nog net op tijd kan ik me aan de leuning vastgrijpen. De bijna-val die ik maak zorgt ervoor dat ik nóg kwader word. Dit keer op mezelf. Als ik beneden kom mep ik ongeduldig op de zwarte, ronde knop die ervoor zorgt dat deur zich automatisch opent. Het gaat tergend langzaam en met gebalde vuisten sta ik als een ongeduldige stier voor de deur te trappelen, wachtend op het moment dat ik naar buiten kan stormen. Eindelijk! Als de deur net ver genoeg open is sprint ik naar buiten, de hoek om, waar ik per ongeluk tegen een oude vrouw met een boodschappenwagentje bots. Het karretje valt om en een deel van de boodschappen belandt op straat.
‘Sorry!’ zeg ik snel. Een fractie van een seconde wil ik snel verder rennen, weg van hier, maar ik kan deze mevrouw niet zo achterlaten. Gehaast raap ik de boodschappen op die door mijn lompe gedrag zijn gevallen. Het arme mens weet niet wat er aan de hand is en kijkt me vragend aan.
‘Het spijt me zo. Heeft u alles?’ Ik kijk om me heen om te zien of er geen boodschappen meer op de grond zijn achtergebleven. Zo te zien heb ik alles opgeraapt. Ik knik en sprint verder. Op de achtergrond hoor ik Daan – die uit het raam hangt – iets roepen, maar ik luister niet.
Gehaast loop ik naar de parkeerplaats. Ondertussen zoek ik de sleutels van mijn auto in mijn tas. Hebbes! Ik druk op de knop en de deuren ontgrendelen zich. Met een zwaai trek ik de deur open, ga achter het stuur zitten en trek de deur met alle kracht die ik heb dicht. Ik kijk hijgend voor me uit. Nu pas komen de tranen. Van woede sla ik met mijn vuist op het stuur. Mijn telefoon gaat. Het is Daan. Ik negeer zijn oproep en ik laat mijn hoofd tegen het stuur zakken. De tranen druppelen op het stuur en op mijn jurk.
Ik moet hier weg en snel ook.  Ik start de auto, grijp het stuur stevig vast en sjees met piepende banden de parkeerplaats af. De lucht die ik inhaleer laat ik sissend tussen mijn tanden door stromen.
Rustig. Ik moet rustig worden. Weer gaat mijn telefoon. Daan. Ik negeer de oproep. Achter me hoor ik getoeter. Oh, shit, het is groen! Snel trek ik op en rijd de oprit van de snelweg op. Op een van de blauwe borden staat Maastricht aangegeven. Nog honderdvijfenveertig kilometer…

Naarmate het asfalt onder de auto door glijdt, word ik rustiger. Tegen de tijd dat ik me ergens tussen Cuijk en Boxmeer bevind, is de extreme woede een beetje gezakt. Alweer begint het vrolijke melodietje van mijn telefoon te spelen en wederom staat de naam Daan in beeld. Hoofdschuddend negeer ik zijn oproep. Ik hoef hem even niet te spreken. Of ja, eigenlijk nooit meer.
Onderweg maalt er van alles door mijn hoofd, maar de gedachte die telkens terugkomt is dat ik helemaal geen zin heb om naar mijn stinkende, beschimmelde appartement te gaan. Als mijn appartement zou afbranden zou ik er niet om wakker liggen. Het is gehorig, in de winter is het er veel te koud, in de zomer veel te warm en de huurbaas is een eikel. Wat is er thuis? Niets. Een rommeltje in de keuken. Een berg kleding die nog gestreken moet worden. Nee, echt zin om naar huis te gaan heb ik niet. Verloren in gedachten rijd ik op de automatische piloot richting Maastricht.
De schoorstenen van de DSM fabrieken zijn inmiddels aan de horizon opgedoken en roken als nooit tevoren. De wereld gaat ten onder als er nog meer van die stomme dingen bijkomen. Hoofdschuddend rijd ik verder. Eindelijk ben ik in de buurt van Maastricht. Ik zou rechts aan moeten houden om richting huis te gaan, maar om de een of andere reden valt mijn oog op het bord met de woorden Luik/Liège. Ik zou ook gewoon rechtdoor kunnen rijden. Voorbij de afslag. Voorbij mijn zielige leventje. Gewoon rechtdoor blijven rijden tot het niet meer kan. Ergens een nieuw leven opbouwen, zonder alle ellende.
Er klinkt een harde toeter en ik zie geflits achter me. Shit! Ik zat zo te dagdromen dat ik half op de andere rijbaan terecht ben gekomen. In een automatische beweging stuur ik naar links, waar weer een andere automobilist naar me toetert. Enigszins in paniek lukt het me om me weer te focussen op de weg. Oké… ik heb de afslag richting Maastricht gemist. Nu móet ik wel rechtdoor rijden. Met een hartslag zo hoog als een hamster zit ik in mezelf te mopperen. Ik moet niet zo zitten te dagdromen en beter opletten, anders beland ik nog tegen de vangrail.
Ik kijk naar de afslag rechts van me die ik eigenlijk had moeten nemen. Hij buigt af en verdwijnt dan uit het zicht. Ik zal een flink eind moeten omrijden. Of niet? Ik bedoel, wat nu als ik geen omweg maak? Wat nu als ik besluit gewoon rechtdoor te blijven rijden? Niet meer achteromkijken, maar gewoon voorruit gaan. Nee, dat kan ik niet maken. Toch?
Ik werp een vluchtige blik in de spiegel en kijk naar mijn gitaar en de weekendtas die op de achterbank staan. Op de snelheidsmeter zie ik dat ik weer veranderd ben in een slak door al het nadenken. Snel geef ik wat gas bij.
Ik kijk om me heen. Parallel aan de weg loopt de Maas, die op dit punt maar een paar meter van de weg ligt. Als een rechte lijn loopt hij door de omgeving. In de verte zie ik een brug waar auto’s overheen rijden en nog een eind verder zie ik de wazige skyline van Luik.

Bij een klein tankstation dat zich tussen de Maas en de weg bevindt stop ik en raak ik in gedachten verzonken. Gek eigenlijk hoe anders het er hier uitziet, terwijl ik nu nog dichter bij huis ben dan wanneer ik bij Daan ben. Het is duidelijk te zien dat ik in het buitenland ben. De huizen langs deze weg zien er armzalig uit. Sommige zijn deels tegen een rotswand gebouwd, anderen staan er net voor. Weer anderen liggen een heel stuk hoger op de bergwand.
Waar zal ik eens heen gaan? Ga ik dit ook echt doen? Weer werp ik een blik op de achterbank. Ik heb alles bij me wat ik bij moet hebben. Schone kleren, nieuwe lenzen, mijn bril, mijn laptop, zelfs mijn tandenborstel. Die heb ik gisteren nieuw gekocht, want die bij Daan was versleten.
Ik kijk weer naar mijn telefoon en de landkaart die op het schermpje verschenen is. Zal ik het doen? Zal ik het gewoon doen? Zal ik zonder een plan of wat dan ook gewoon ergens heenrijden?
Ik kijk nogmaals naar mijn gitaar en de weekendtas. Ik ga het gewoon doen. Een voorzichtige glimlach vormt zich om mijn mond. Ja, ik ga het doen! Ik sta te lachen. Ik ga, in mijn eentje, ergens naartoe rijden ver hier vandaan. Ver van alle ellende. Ver weg van Daan. Zuid-Frankrijk of zo. Inmiddels staat er een brede lach om mijn mond en ik scrol met mijn vingers over het scherm. Even kijken. Ik ben nu hier. Als ik ongeveer recht omlaag blijf rijden kom ik ergens in Marseille uit. Dat klinkt goed.
Ik voer de plaatsnaam in en de routeplanner weet mij te vertellen dat ik negenhonderdeenennegentig kilometer moet rijden, dat het ongeveer acht uur en vijfenveertig minuten duurt, dat ik tol moet betalen en dat de mogelijkheid bestaat dat er aan de weg gewerkt wordt. Ga ik het echt doen? Precies op het moment dat ik me dat voor de zoveelste keer afvraag gaat weer mijn mobiel en is het weer Daan die probeert te bellen. Hij kan het vergeten. Ik druk zijn oproep weg en besluit mijn telefoon op niet storen te zetten. Zo. Let’s go!
Vol frisse moed tank ik de auto vol, betaal netjes bij de man in het miniwinkeltje en rijd ik weer de weg op. ‘Frankrijk, here I come!’ zeg ik hardop tegen mezelf.

Hoofdstuk 2

De kilometers zoeven onder de auto door en ik trap het gas nog wat verder in. Ik doorkruis België in een zucht, althans zo lijkt het. Binnen een half uur ben ik voorbij Luik. Drie kwartier later kom ik langs Houffalize en nog een uur later zit ik in het zuiden van België. Ik stop bij een tankstation om iets te eten.
Tegen half tien heb ik het wel gehad met dat autorijden. Het is al aardig donker geworden en begin ik behoorlijk moe te worden. Ik moet een hotel zoeken.
Bij een parkeerplaats naast de snelweg stop ik om een hotel in de buurt te zoeken. Ik ben nog een half uur van Dijon verwijderd, daar zijn meer dan genoeg hotels te vinden, maar ik wil niet meer zo lang rijden. Ik zoek naar het dichtstbijzijnde hotel en heb twee keuzes. Een hotel van negenennegentig euro per nacht en een van vijfenzestig euro per nacht. Ik kies voor de goedkoopste optie. Mijn telefoon stippelt de route voor me uit.

Daar moet het zijn. Ik parkeer mijn auto en kijk fronsend naar het hotel aan de overkant van de weg. Groene doeken wapperen aan de gele gevel. Naast de bruine dubbele deur staat een ouderwetse straatlantaarn die om de paar seconden aan en uit gaat. Er klappert een rooster langs de deur en als ik dichterbij kom zie ik dat in neonletters het woordje hotel op een bordje staat geschreven. Naast de deur hangt een verroeste brievenbus. Tenminste, ik denk dat het een brievenbus is. De gescheurde en oude luifel die boven de deur hangt kraakt en piept. Misschien had ik toch naar dat andere hotel moeten rijden? Ach, zo erg kan het toch niet zijn? Misschien is de binnenkant al gerenoveerd en gaan ze nu aan de buitenkant beginnen. Waarom zouden die groene doeken er anders hangen? Ik moet niet zo narrow minded zijn en gewoon niet zeuren. Ik pak mijn spullen en loop naar het hotel.
Optimistisch duw ik de klink omlaag en met een krakend geluid gaat de deur open. Ik stap het hotel binnen. Juist ja… Misschien was ik iets té optimistisch… Het lijkt wel alsof de tijd hier heeft stilgestaan. Een muffe lucht dringt mijn neus binnen. Waarschijnlijk is die afkomstig van de hoogpolige bruine vloerbedekking. Is dit wel een hotel? Volgens het bordje aan de gevel wel. Of zou ik een deur verder moeten zijn? Ik kijk zoekend om me heen. Aan de muren hangen losse stukken gebloemd behang. Twee donkere schilderijen maken het geheel een beetje griezelig. Aan mijn andere zijde staan twee houten stoelen met een tafeltje ertussen.
‘Goede avond,’ klinkt het plotseling. Ik schrik op en kijk zoekend om me heen. Achter een groot, hoog, houten dressoir staat een kleine, oude vrouw.
‘Eh, hallo,’ zeg ik in het Frans. Maar goed dat ik zo goed ben in talen. Ik spreek vloeiend Frans, Duits, Engels en redelijk goed Spaans. Dat was zo ongeveer het enige waar ik echt goed in was op school, buiten de creatieve vakken zoals tekenen en handenarbeid.
Ik loop naar het dressoir. Er zijn allerlei figuren uit het hout gesneden. Vogels, olifanten, tijgers, noem maar op. Boven op het dressoir staat een klein, glazen, groen bureaulampje en er ligt een stapeltje papieren. De oude vrouw zet haar leesbril op haar hoofd en bekijkt me even.
‘Wat kan ik voor je doen, kind?’ Ze glimlacht. Of tenminste, ze doet denk ik een poging.
‘Heeft u nog een kamer vrij voor vannacht?’ Er valt een stilte en het valt me nu pas op dat er op de achtergrond een zacht pianomuziekje te horen is.
‘Is het alleen voor vannacht?’ De vrouw kijkt me vragend aan. Ik knik bevestigend. Ze geeft me een formulier en tikt met een pen op een regel. ’Daar even tekenen, kind.’
Ik pak de pen aan en zet mijn handtekening.
‘Vooraf betalen alstublieft.’ Ze wijst op een bordje waarop dezelfde boodschap staat.
Ik betaal mijn kamer en de vrouw geeft me de sleutel van kamer drie. Ik neem hem enigszins huiverig aan. Wie weet hoe mijn kamer eruitziet? Erg gerust ben ik niet nu ik dit heb gezien.

Als ik de kamerdeur openmaak sta ik perplex te kijken. Ik weet niet echt wat ik verwacht had, maar dit in elk geval niet… Er is duidelijk een poging gedaan om de kamer er moderner uit te laten zien dan de rest van het hotel, maar die poging is duidelijk niet geslaagd. De hele kamer is behangen met om en om blauwe en bruine banen, waarvan sommige aan het loslaten zijn. De gordijnen zijn in dezelfde kleur gestreept en het beddengoed matcht met zijn dunne blauwe en bruine strepen. Alles in deze kamer is gestreept, blauw en bruin. Ik knipper nog een paar keer om dit te verwerken en zet mijn tas op het bed neer. Het bed kraakt. Langzaam loop ik naar een deur en duw hem voorzichtig open. In een minuscule badkamer, die betegeld is met blauwe tegels, is een douche geplaatst en pal daarnaast een wc. Er zitten bruine vlekken in de douchebak en het douchegordijn met grote gele bloemen is aan de onderkant verkleurd. Ik bekijk de wc. Erg wit ziet hij er niet meer uit. Nou ja, ik ga er wel boven hangen dan…
Met een zucht laat ik me op bed vallen. Er klinkt weer een krakend geluid, maar deze keer lijkt het wel alsof ik door het bed zak. Als bevroren blijf ik liggen. Ik durf niet meer te bewegen. Heel langzaam draai ik me op mijn zij. Het bed zakt enorm door en ik zie nu al op tegen de nacht die ik tegemoet ga, maar goed, beter iets dan niets. Ik sta weer op van het bed, pak mijn telefoon en zet mijn niet storenstand uit. Ik heb zeven gemiste oproepen van Daan en een berichtje van Floor.
Ik lees Floors berichtje. Ze heeft nog geen idee dat ik in Frankrijk zit en ik besluit haar te bellen. Floor reageert verbaasd, maar nadat ik haar vertel waarom ik weg ben begrijpt ze het.
‘Geniet er nu maar gewoon van,’ zegt ze. ‘Als er iets is mag je me altijd bellen. Ik heb ergens in Frankrijk nog een oom wonen, maar weet zo snel even niet meer waar. Dat kan ik wel voor je uitzoeken.’
‘Oh, nou heel lief van je, maar dat hoeft niet, dankjewel. Ik wil zo ongepland mogelijk te werk gaan.’ We kletsen nog heel even en dan maak ik me klaar voor de nacht. Mijn haar bind ik bij elkaar, anders is het morgenvroeg één grote knoop. Zuchtend kijk ik naar het bed. Ik wil niet gaan slapen in dat doorgezakte, krakende, muffe bed. Ik werp een blik op mijn gitaar. Langzaam loop ik naar de stoel waar mijn gitaar tegen leunt en rits de hoes open. Met mijn gitaar onder mijn arm ga ik op bed zitten. Automatisch zet ik ook de opname functie van mijn telefoon aan. Dat doe ik altijd als ik zomaar wat ga zitten spelen. Er zijn al een aantal leuke liedjes ontstaan op deze manier. En is het niks, dan gooi ik de opname gewoon weer weg.
Uit het niets begin ik wat akkoorden te spelen. Heel zacht. De muziek vult de duffe kamer. Bij de akkoorden neurie ik een melodie mee. Wat weet ik niet. Het komt gewoon en het gaat.
Zo zit ik een aantal minuten en dan ineens stromen de tranen rijkelijk over mijn wangen. Ik stop met spelen en richt mijn blik hemelwaarts. Ik probeer mijn ademhaling te controleren door diep in en uit te ademen.
De pijn die ik nu voel gaat niet alleen over vandaag. Het gaat over hoe alleen ik me op dit moment voel. Het gaat over mijn leven, of moet ik zeggen het leven dat ik niet heb en nooit zal krijgen?
Na een poosje lukt het me om mezelf weer bij elkaar te pakken en het liedje verder te spelen. Als ik klaar ben met mijn improvisatie komt er een kleine glimlach om mijn mond tevoorschijn. Ik ben blij met wat ik gespeeld en geneuried heb. Dit liedje wil ik een keer gaan uitwerken.
Moe van alle emoties berg mijn gitaar weer op in de hoes en zet hem netjes tegen de stoel. Met een lichte afkeer kijk ik nogmaals naar het bed en ik zucht diep. Ik heb weinig keus.

 

Hoofdstuk 3

Ik kijk naar de tijd op mijn telefoon. Het is zes minuten over vijf in de ochtend en ik word zoiets uit mijn bed getrild. Afgelopen nacht was afschuwelijk. Ik hoorde allemaal tikjes en kraakjes en piepjes. Het matras ligt verschrikkelijk en mijn heupen zakken tot bijna op de grond als ik op mijn zij lig. De keren dat ik even in slaap doezelde, droomde ik steeds weer opnieuw dat ik Daan betrapte met een ander.
Vermoeid wrijf ik door mijn ogen. Waar ben ik eigenlijk mee bezig? Wat bezielde me om zomaar naar Frankrijk te rijden, zonder enig plan of iets?
Ik ga rechtop in bed zitten, slinger mijn benen over de bedrand en zucht diep. Ik ben wel al een heel eind gekomen. Moet ik doorzetten of toch maar weer terug naar mijn eigen leventje in Maastricht? Maar wat heb ik daar? Niets. Helemaal niets. Alleen maar slechte herinneringen aan vroeger. Ik had nooit in het appartement van mijn ouders moeten blijven wonen. Ik vond het als kind al verschrikkelijk daar en er is niets aan veranderd, zelfs niet toen mijn moeder de deur uit was en ik alleen achter bleef. Ik dacht dat alles zou veranderen toen ze er met die rijke, jonge gast vandoor ging en ergens in het Gooi ging wonen. Ik dacht dat mijn leven makkelijker zou worden, maar dat werd het niet. Zeker niet nadat papa besloot uit het leven te stappen. Ik tel in mijn hoofd de jaren terug. Het is al twaalf jaar geleden en nog steeds voelt het als de dag van gisteren dat ik hem daar in zijn stoel vond. Hij had een afscheidsbrief geschreven. Hij had een stukje aan mijn moeder en mijn drie zussen gericht, maar het grootste deel had hij voor mij geschreven. Papa was de enige die wél blij met me was. Die wél voor me zorgde en die me wél het gevoel gaf dat ik mocht bestaan. Ik zucht diep en staar naar het bevlekte plafond boven me.
‘Ik ga het anders doen, papa,’ zeg ik hardop. ‘Ik ga mijn leven omgooien.’
De gedachten aan toen en de woorden die ik zojuist hardop uitsprak zorgen ervoor dat ik nu, nog meer dan gisteren, vastberaden ben door te gaan met dit plan. Ik zie wel waar het schip strandt…
Opgelucht leg ik mijn tas met kleding in de auto en zet mijn gitaar op de achterbank. Daar ben ik tenminste weg! Ik moet eens uitzoeken of ik een recensie achter kan laten, want maar man, man, man, ik geloof niet dat er een slechter hotel bestaat dan dit. Niet dat ik veel verstand heb van hotels, maar dit was ronduit slecht en smerig.

In de routeplanner tik ik mijn bestemming in en volgens mijn navigatie moet ik nog ongeveer vijf uur en twintig minuten rijden tot ik op de eindbestemming ben. Ik rijd weg bij het hotel en zet al gapend koers naar de snelweg. Tot nooit meer!

In Lyon gaat het mis. Het is erg druk op de snelweg en ik kom op een verkeerde rijstrook terecht. Voordat ik er erg in heb zit ik midden in de stad. Auto’s toeteren, scooters en fietsers zwiepen overal tussendoor en de mensen lijken allemaal kwaad op elkaar. Het doet me denken aan een op hol geslagen zwerm bijen. Ik krijg er spontaan slechte zin van. Wat een ellendige stad! Het lijkt een eeuwigheid te duren voordat ik eindelijk weer uit Lyon ben, maar uiteindelijk kom ik weer op de snelweg terecht. Godzijdank! Ik heb heel wat tijd verloren. En energie. Waarom zouden mensen vrijwillig elke dag zoiets ondergaan? Dat ik geen stadsmens ben, weet ik wel, maar dit is toch hell on earth? Ik ben dan ook blij dat mijn appartement in een van de rustigste delen aan de rand van Maastricht ligt en niet midden in het centrum of zo. Uitgeput en lichtelijk gestrest besluit ik bij eerstvolgende parkeerplaats die ik tegenkom te stoppen. Deze Lyon-actie zorgt ervoor dat ik minstens een uur extra onderweg ben en daar baal ik van. Misschien helpt een rustig pianomuziekje? Ik scrol door mijn playlist en zet een liedje op. Gelukkig ben ik al snel bij een parkeerplaats.

Als ik de auto uitzet slaak ik een diepe zucht. Ik ben blij dat ik even rustig kan zitten en niet op hoef te letten. Ik sluit mijn ogen en voel hoe de ochtendzon door het raam op mijn huid schijnt. Heerlijk. Ik hou van de zon. Het enige nadeel is dat ik een echte bleekscheet ben en nog sneller verbrand dan een naaktslak op de Noordpool. Blijkbaar hebben roodharige en zon een haat-liefde verhouding. Geschrokken zet ik grote ogen op. Shit. Ik heb helemaal geen zonnebrandcrème bij me. Ach, die hebben ze vast wel bij een tankstation of zo. Komt goed. Ik stel mezelf vrij snel gerust en werp een blik op mijn telefoon. Ik bekijk de route vluchtig en merk op dat de batterij bijna leeg is.
Ik stap uit om de laadkabel uit mijn tas te pakken en er waait een warme, maar welkome wind die zo uit de föhn lijkt te komen. Heerlijk. Ik ben niet gemaakt voor het Nederlandse klimaat geloof ik. Ik hou van de zon. Als ik heel eerlijk ben vind ik mensen die op skivakantie gaan een beetje raar… Floor hoort ook bij die mensen. Ze gaat ook elk jaar op wintersport en ik heb één keer de fout gemaakt om mee te gaan. Verschrikkelijk! De hele dag zat ik in de kou, moest ik met ski’s slepen. Berg op, berg af. Lift in, lift uit. En die liften zijn trouwens doodeng! Mijn voeten voelden dag en nacht als twee ijsklompjes. Bovendien zaten de geleende laarzen die ik aanhad niet goed en kreeg ik blaren. De skileraar lukte het niet om mij uit te leggen hoe ik fatsoenlijk moest remmen, met als gevolg dat ik als een op hol geslagen ijsbeer dwars door iedereen heen skiede in plaats van netjes bochtjes te maken. Onderweg heb ik drie mensen omver geskied voordat ik zelf ten val kwam. Eén grote ellende was die skivakantie. Ik heb mezelf toen beloofd om nooit, maar dan ook echt nooit meer te gaan skiën. Ik lig liever in de zon met een goed boek of een leuk muziekje. Maar goed, ieder zijn ding.
Ik haal het kabeltje om mijn telefoon op te laden uit mijn tas en wissel mijn gewone bril voor mijn zonnebril op sterkte. Precies op het moment dat ik het kabeltje wil insteken in de usb-uitgang gaat mijn telefoon. Het is Daan. Verdorie, ik krijg er wat van. Misschien moet ik gewoon één keer opnemen? Ik twijfel, maar druk op de groene knop. Ik zeg niets als ik opneem.
‘Sue? Ben je daar? Sue?’ klinkt het aan de andere kant.
‘Hm,’ zeg ik zacht en ik gooi de deur van de auto dicht.
‘Sue! Eindelijk! Ik heb gisteren de hele dag gebeld, maar je nam niet op.’
‘Nee, dat klopt.’ Ik heb mezelf voorgenomen om zo kalm mogelijk te reageren.
‘Luister, schat. Het…’
‘Schat? Ik ben je schat niet! Niet meer in elk geval!’ Oké, het rustig blijven lukt iets minder goed dan ik me zojuist had voorgenomen.
‘Sorry Sue… Ik…’ Daan zucht diep. ‘Het spijt me. Echt waar. Het spijt me. Ik wist niet dat…’
‘Dat ik onverwacht langs zou komen? Je dacht dat het wel oké was om met een ander het bed in te duiken, zolang ik er niet achter zou komen?’ bries ik. ‘Oh, nou sorry hoor voor het verstoren van je plannen!’
‘Nee! Dat bedoel ik niet!’
Ik loop een eindje bij de auto vandaan, richting een bosje aan de rand van de parkeerplaats.
‘Wat bedoel je dan wel?’ snauw ik hem toe. Ik voel mijn hart kloppen in mijn keel en ik krijg het steeds warmer.
‘Ik… Ik weet het niet…’ Weer ontsnapt er een diepe zucht uit Daans mond en heel even, voor een fractie van een milliseconde, voel ik een soort medelijden of zo. ‘Het was niet de bedoeling dat… Ik had het je al eerder willen vertellen, maar…’
Hij wilde het eerder vertellen? Dus speelt al langer? Ik ontdek een paadje door het bosje en volg het. Ik zet grote, zware stappen. Mijn ademhaling is sneller dan normaal. Met mijn blik op het einde van het bosje gericht loop ik door.
‘Hoe lang is het al aan de gang?’ Mijn stem slaat over en ik moet mezelf in gedachte streng toespreken om niet te gaan huilen. Het blijft verdacht lang stil aan de andere kant. ‘Hoe lang al, Daan?’ Ik ben bij een smal, maar snelstromend beekje gekomen. Afwachtend op het antwoord kijk ik hoe het water kolkend door de beek stroomt. Her en der duiken witte kopjes op.
‘Sinds Carnaval…’ zegt hij bijna onverstaanbaar zacht. Meteen begin ik te rekenen. Het is nu mei dus dat zijn… ’Vorig jaar.’ hoor ik Daan zeggen.
‘Wat?’ Ik stop met rekenen. Die laatste zin betekent dat het al meer dan een jaar aan de gang is! Het voelt alsof de grond onder mijn voeten wegzakt en ik laat me naast de beek op mijn knieën vallen. Bloed suist door mijn oren, mijn hart klopt in mijn keel en het zweet breekt me uit. In de beek ontdek ik een aantal lange grassprieten. Ze bewegen wild heen en weer terwijl het water over hen heen klotst. Ik voel me net als een van die grassprietjes. Ik kan met moeite boven blijven, kan bijna niet ademhalen en blijf kopje onder gaan.
‘Sue… Het spijt me echt. Ik wilde het al langer vertellen, maar ik wist niet hoe. Ik… ik kon geen goed moment vinden en…’
De tranen stromen over mijn wangen. ‘Geen goed moment vinden? Dus besluit je maar helemaal niets te zeggen en gewoon lekker door te gaan met wat je doet? Mij bedriegen! Je bent een egoïstische klootzak, weet je dat?’ Mijn hand omklemt mijn telefoon stevig en ik voel de woede in me opborrelen. ‘Als ik je niet betrapt had was je dus nog gewoon doorgegaan met mij bedriegen? Is dat wat je zegt?’
‘Nee! Helemaal niet! Ik wist alleen niet… Ik… Ik had het je sowieso binnenkort vertelt.’
‘Oh, nu ineens wel? En wat mag daar dan de reden van zijn? Kon je de hoeveelheid seks van twee vrouwen niet aan? Of begon je je misschien toch schuldig te voelen? Wat een naaistreek, Daan!’
Ik zie voor me hoe Daan hoofdschuddend aan de telefoon zit, zoals hij vaker doet als hem iets gezegd wordt waar hij het niet mee eens is.
‘Ik had het eerder moeten vertellen en dat wilde ik wel, maar tegelijkertijd wilde ik je geen pijn doen.’
‘Newsflash! Het doet pijn! Hoe durf je zó lang tegen me te liegen?’ Ik klem mijn kaken stevig op elkaar en tuur kwaad naar het kolkende water.
‘Het spijt me echt, Sue. Echt waar, maar ik weet hoe moeilijk het afgelopen jaar voor je was en ik wilde je niet nog meer pijn doen…’
Ongelovig richt ik mijn blik hemelwaarts. ‘Wat heeft het afgelopen jaar met dit alles te maken?’ Ik haal mijn schouders op en schud mijn hoofd.
‘Sue…’ Daan laat een korte stilte vallen. ‘Er is geen makkelijke manier om dit te zeggen, maar…’ De stilte die valt voelt pijnlijk aan. Het is gek. Ik voel de stilte in mijn hart. ‘Ik eh… Ik word vader.’ Abrupt houd ik mijn adem in. Daan wordt vader? Hoe dan? De dokter had toch heel duidelijk gezegd dat ik… O… Dáán wordt vader… Hij krijgt een kind… met háár? Met open mond staar ik voor me uit. Het geluid van het kolkende water wordt één met het suizen van het bloed in mijn hoofd en ik voel me duizelig worden. De woorden blijven in mijn gedachten rondhangen. Daan praat tegen me, maar ik hoor hem niet aan. Ik blijf denken aan die ene zin.
‘Het spijt me. Ik had het eerder moeten vertellen…’ Ik reageer niet. Al zou ik willen, ik kan het niet. Ik ben verlamd. ‘Sue? Ben je er nog? Sue?’
Ik hoor een kort klikje en kijk sprakeloos naar mijn scherm. De batterij is leeg. Mijn arm zakt langzaam naar beneden totdat mijn hand in mijn schoot rust. Ongelofelijk. Hij krijgt een kind met een ander! Als het met mij niet lukt om kinderen te krijgen gaat hij dus gewoon naar en ander. Hoe durft hij! Hoe kon ik zo blind zijn? Waarom heb ik nooit iets gemerkt?
Een borrelend gevoel in mijn maag komt omhoog, mijn hand omklemt mijn telefoon stevig, mijn kaken klemmen stevig op elkaar. Ik schreeuw zo hard als ik kan en gooi tegelijkertijd mijn telefoon in de beek. ‘Klootzak!’ Mijn telefoon komt een paar meter verder met een plons in de beek terecht. Hij gaat vrijwel direct kopje onder, komt daarna even boven en verdwijnt vervolgens uit mijn zicht. Geschrokken kijk ik of mijn telefoon nog een keer bovenkomt, maar hij is ten onder gegaan. Wat heb ik gedaan? Mijn telefoon! Nee, nee, nee! Wat stom! Hoe vind ik nu de weg nog? Ik word nog kwader dan ik al was. Tranen schieten uit mijn ogen en ik trek aan mijn haar. Ik word gek. Waar ben ik mee bezig? Wat bezielde mij om naar Frankrijk te rijden? In mijn eentje nog wel! En nu kan ik ook niet meer navigeren. En Daan dan! Wat flikt hij me nu? Wie is die vrouw? Waar kent hij haar van? Waarom kan zij wél kinderen krijgen en ik niet?

Er komen een man en een vrouw gehaast mijn kant op rennen.
‘Gaat alles goed?’ vraagt de vrouw bezorgd. Ze is Nederlands. Ik kijk haar niet-begrijpend aan. ‘We houden even pauze hier, maar hoorden gegil en dachten dat er iets mis was.’ Langzaam kom ik een beetje bij zinnen en sta op. Ik probeer me zo normaal mogelijk te gedragen. Ik voel dat ik rood aanloop.
‘O, sorry. Niets aan de hand. Tenminste… Ik ben niet in gevaar of zo.’ De man en vrouw kijken me nog steeds bezorgd aan. ‘Slechte dag…’ Ik pers er een glimlach uit, maar begin te huilen. Snel wend ik mijn blik naar de grond. ‘Sorry dat u hier voor niets heen bent gekomen. Alles gaat goed,’ verzeker ik het stel snikkend.
‘Zo klinkt het anders niet, jongedame,’ zegt de vrouw en ze legt een hand op mijn schouder.
‘Nee, nee, het is niets, echt waar. Ik moet gewoon… Ik heb… Laat me maar even…’ zeg ik snikkend en ik veeg de tranen van mijn wangen.
‘Weet je het zeker?’ vraagt de man. Ik knik zonder iets te zeggen.
‘Nou, goed dan,’ zegt de vrouw. ‘Ik hoop dat je je snel beter voelt.’
‘Ja, dank u. Bedankt dat u toch even kwam kijken.’ Ik knik kort en kijk hoe het stel weer tussen de bomen richting de parkeerplaats verdwijnt. Hoe erg kun je je schamen? Jeetje… Ik lijkt wel een klein kind!

Na een paar minuten begin ik een beetje te kalmeren. Ik kijk naar de beek. Mijn telefoon… Wat ben ik een oen! Ik zucht diep en laat mijn hoofd in mijn handen zakken.
‘Daan wordt vader,’ zeg ik zachtjes tegen mezelf. ‘Klootzak!’ Ik sta op en loop terug het bosje in. Oké. Ik kom er heus wel zonder navigatie. Ik moet gewoon de borden volgen en dan kom ik er ook wel. Vroeger had niemand een telefoon met navigatie en kwamen mensen ook op de plaats van bestemming aan, dus waarom zou mij dat niet lukken?
Ik nader de rand van het bosje en laat mijn ogen zoekend over de parkeerplaats dwalen, op zoek naar mijn auto. Wat gek. Ik zou toch zweren dat ik daar geparkeerd had. Zoekend kijk ik naar de rij auto’s die geparkeerd staan langs de bosrand. Mijn hart begint sneller te kloppen en dan besef ik pas wat er aan de hand is. Ik kijk naar een leeg parkeervak naast een zwarte Mercedes. Daar stond mijn auto. Ik heb hem naast die auto geparkeerd. Ik weet het zeker, want ik herken het varkentje dat aan de achteruitkijkspiegel van de Mercedes hangt. Dit kan niet waar zijn!
’Nee!’ roep ik uit en wederom sta ik met mij handen in mijn haar. ‘Nee!’ roep ik nogmaals, maar nu harder. Ik raak in paniek. Mijn auto. Hij is weg! Hij is helemaal weg. Net stond hij er nog en nu is hij foetsie. En mijn spullen en mijn gitaar en mijn kleding! Ik heb helemaal niets meer! Snel voel ik in mijn zij. Godzijdank! Ik heb mijn paspoort en pinpas nog. Die had ik toen ik bij het hotel vertrok veilig opgeborgen in een opvouwbaar heuptasje dat ik onder mijn kleding draag. Ik heb dat ding altijd in de auto liggen en hij heeft al vaker zijn dienst bewezen. Plotseling realiseer ik me dat ik de sleutel nog in het contact had laten steken. Ik was afgeleid door Daans telefoontje en ben vergeten de sleutels te pakken en af te sluiten. O, wat dom!
‘Kindje…’ Ik voel weer een hand op mijn schouder en draai me om. Het is de vrouw van net. ‘Weet je zeker dat alles goed met je is?’ Ze kijkt me vragend aan.
Weer beginnen de tranen te lopen. Ik krijg de tijd niet meer om ze tegen te houden, zo snel komen ze opzetten. Ik veeg mijn tranen weg, maar er blijven steeds maar weer nieuwe komen.
De vrouw komt dichterbij en legt een arm om mijn schouder. ‘Kindje toch… Wat is er toch aan de hand? Kunnen we je ergens mee helpen?’
‘Heeft u…. heeft u misschien iets gezien?’ vraag ik terwijl ik de tranen blijf wegvegen. ‘Mijn auto…’ Ik knik naar de lege parkeerplaats. ‘Net was hij er nog!’

 

Hoofdstuk 4

Brigitte en Jan-Pieter zijn zo aardig geweest om mij een lift te geven. Ze zijn met de caravan op weg naar een camping een stukje ten zuiden van Montélimar. Ze hebben me geholpen met aangifte doen en vonden het niet meer dan normaal dat ik met hen meeging naar de camping. Wat ik daarna wilde doen, dat moest ik zelf weten, maar ze wilden me niet alleen achterlaten op die parkeerplaats en daar ben ik ze eigenlijk wel dankbaar voor.
Brigitte is een echte kletskous. Jan-Pieter, of JP zoals Brigitte hem noemt, is iets minder spraakzaam, maar wel heel aardig.
‘Nog maar een half uurtje en dan zijn we er,’ zegt Brigitte terwijl ze me een zak met drop toereikt. Ik neem er eentje. ‘Pak er nog maar eentje,’ moedigt ze me aan.
‘Ja, of twee of drie. Voor je het weet heeft Brigitte die zak leeg!’ zegt Jan-Pieter en hij knipoogt via de achteruitkijkspiegel naar me. Ik schiet in de lach.
‘Ach jij! Houd jij je mond nu maar, meneer bierbuik!’ Brigitte klopt op Jan-Pieters buik. ‘Als jij stopt met bier, stop ik met drop. Afgesproken?’ Ze lachen allebei.
Ik kijk naar buiten en zie de bomen voorbij zoeven. In de verte zie ik bergen en langs de snelweg liggen uitgestrekte weiden en velden met zonnebloemen. De minuten tikken weg.

De afgelopen uren heb ik veel aan het telefoongesprek met Daan gedacht en nog steeds kan ik niet begrijpen dat hij al zo lang een affaire had. Toen ik ging terugrekenen kwam ik tot de conclusie dat hij dus al iets met die andere vrouw had toen we een week naar Barcelona zijn geweest. Ik weet nog dat ik toen een paar keer gezegd heb dat hij zijn telefoon eens weg moest leggen, maar hij zei dat het druk was met werk en ik geloofde hem. Hij was wel vaker druk met werk, dus ik zocht er niets achter.
Wat ik achteraf wel vreemd vond, was dat hij tot twee keer toe ’s avonds heel laat nog een wandeling wilde maken. Alleen. Hij had gezegd dat hij over dingen na moest denken en ik was ervan uitgegaan dat het kwam door de uitslag die ik twee weken eerder gekregen had over dat we geen kinderen zou kunnen krijgen. Althans ik niet… Het tripje naar Barcelona hadden we geboekt om even alle ellende achter ons te laten en samen te zijn.
‘Nee JP! Je moet die kant op!’ Brigitte wijst naar een steile weg rechts van ons.
‘Als jij nu even je mond houdt, kan ik op de weg letten,’ zegt Jan-Pieter lichtelijk geïrriteerd.
‘Mannen… Ze menen altijd dat ze het beter weten, maar zonder vrouw zijn ze nergens,’ zegt Brigitte zacht.
‘Ik hoor je wel!’ Jan-Pieter kijkt zijn vrouw aan.
Brigitte draait zich naar me toe.’ Het laatste stukje is altijd een beetje… tja, hoe zal ik het noemen?’ Brigitte denkt na.
‘Vervelend,’ zegt Jan-Pieter. ‘Je wordt elk jaar weer vervelend als we er bijna zijn. Ik heb nog nooit de camping níet gevonden, dus laat me nu maar gewoon mijn ding doen.’
Brigitte rolt met haar ogen en draait zich weer naar voren. En inderdaad. Amper tien minuten later rijden we via een soort bosweg naar de ingang van Camping La Vailleuse. Even denken, dat betekent zoiets als Camping het nachtlicht, als ik het goed heb. Jan-Pieter parkeert zijn auto met caravan behendig op de parkeerplaats.
‘Dames, ik ben zo terug,’ zegt hij en hij loopt naar een klein gebouw aan de voorkant van de parkeerplaats. Niet veel later komt hij terug met een aantal papieren in zijn hand.
‘Zo, eens kijken of we nummer driehonderdzevenenveertig kunnen vinden…’ zegt hij terwijl hij instapt en de papieren aan Brigitte geeft.

We rijden stapvoets naar de slagboom. Jan-Pieter houdt een pasje voor een scherm en de slagboom gaat open. Langzaam. Echt langzaam. Ik heb nog nooit een slagboom zó langzaam naar boven zien gaan. Jan-Pieter wacht geduldig en vraagt Brigitte welke kant hij op moet.
‘Even zien,’ Brigitte zet een leesbril op. ‘Hier rechtdoor, dan de tweede weg na het toiletgebouw rechts en dan de eerste links.’
‘Oké, hier dus rechts,’ zegt Jan-Pieter als we voorbij het toiletgebouw zijn. Ik kijk mijn ogen uit. Overal staan tentjes en caravans naast elkaar opgesteld. Mensen zitten met een boek in de zon, kinderen spelen met een bal en sommige mensen staan te barbecueën. Er hangt een hele ontspannen sfeer. Het oogt wel een beetje rommelig, maar goed, dat zal wel zo horen op een camping, denk ik.
We gingen vroeger nooit op vakantie. De eerste keer dat ik op vakantie ben geweest was met Floor. We zijn toen een weekendje naar Center Parcs geweest ergens in Duitsland. Ik vond het geweldig. Met Daan ben ik naar Barcelona geweest en we hebben een citytrip naar Praag gemaakt, maar op een camping ben ik nog nooit geweest.
‘En wat zeg je ervan?’ vraagt Brigitte terwijl ze Jan-Pieter naar links stuurt.
‘Het ziet er gezellig uit hier.’ Ik kijk naar een stel dat hand in hand lachend over het gras loopt. Ze zien er verliefd uit.
‘Hier moet het zijn,’ hoor ik Jan-Pieter zeggen. Ik kijk op. We staan naast een grasveldje met een bruine, verdorde rechthoek erop.
‘Ja, daar staat driehonderdzevenendertig.’ Brigitte wijst naar een klein wit bordje op een boom. ‘Ik zal even buiten kijken,’ zegt ze en ze is al uit de auto voordat ik er erg in heb. Ik kijk naar Jan-Pieter, die geconcentreerd de auto een stukje naar voren rijdt en vervolgens met een draai behendig de caravan op het stuk gras parkeert.
‘Het is te zien dat je dit vaker gedaan hebt,’ complimenteer ik hem. Hij lacht.
‘Ik heb enige ervaring, ja,’ zegt hij lachend terwijl hij in de verlengde spiegels kijkt die aan de auto gemonteerd zijn. ‘Zo, ik vind het prima zo.’ Jan-Pieter stapt uit. Ik besluit hetzelfde te doen.
‘Goed gedaan, JP,’ zegt Brigitte en ze geeft hem een kus op zijn wang.
‘Ja, ja… Kom, help me even loskoppelen.’ Jan-Pieter knikt naar de trekhaak. Samen hebben ze binnen no time de caravan losgekoppeld.
‘Ik ga even uitladen en dan kan JP de auto wegbrengen. Wil je me misschien even helpen?’ Brigitte kijkt me vragend aan.
‘Natuurlijk! Dat is wel het minste dat ik kan doen.’ Ik lach naar Brigitte en help haar de spullen uit de achterbak te laden. Een wasmand met handdoeken, een afwasteiltje, een zeil, klapstoelen, plastic servies, pannen, een zaklamp en tassen met kleding.
‘Dankjewel, je bent een schat!’ Brigitte zet de laatste tas met spullen met een zucht in de caravan. Met opgetrokken wenkbrauw kijkt ze me aan.
‘Wat is er?’ vraag ik.
‘Hemeltjelief. Ik heb er helemaal niet over nagedacht wat we nu met je moeten doen!’ Brigitte slaat haar handen voor haar mond. ‘Ik zou je graag uitnodigen hier te overnachten, maar het is al een beetje krap met z’n tweetjes. Ik zou niet weten waar…’
‘Het geeft niet,’ onderbreek ik haar en ik wuif met mijn hand. ‘Ik bedenk wel iets.’
‘Wacht eens!’ Brigitte steekt een vinger in de lucht en zoekt de papieren die Jan-Pieter meegekregen heeft. Ze bladert er doorheen. ‘Ja, kijk! Ze hebben ook stacaravans! Misschien is er nog wel een vrij?’
Ik haal mijn schouders op en knik. ‘Ik kan het even gaan vragen. Ik weet alleen niet hoe duur…’
‘Wacht, ik ga met je mee,’ onderbreekt Brigitte me. ‘We kunnen uitleggen dat je auto gestolen is, dan zijn ze misschien eerder geneigd je onderdak te bieden.’
‘O nou, ik hoef niet behandeld te worden als een gewond beestje hoor,’ zeg ik lachend. ‘Ik kan mijn eigen zaakjes best zelf regelen.’
‘Zo bedoel ik het ook niet. Ik zou het alleen sneu vinden als je hier niet terecht kunt.’ Brigitte legt een arm op mijn schouder. ‘Wíj hebben er tenslotte voor gezorgd dat je hier bent gekomen, dus we gaan dit even fixen, of hoe zeggen jullie jongeren dat tegenwoordig?’
Ik schiet in de lach. ‘Ja precies. En zo jong ben ik nu ook weer niet.’
‘Kind, voor mij ben je jong. Wacht maar tot je mijn leeftijd bereikt, dan is iedereen onder de veertig een “jongere” en voel je je al snel bejaard.’ Ze lacht er zelf bij.
‘De tijd zal het leren…’ zeg ik lachend.

Terwijl we naar de receptie lopen, kijk ik goed om me heen. Er hangt in elk geval een echte vakantiestemming, maar ik blijf het wel een vrij rommelig geheel vinden. Er lijkt een stukje orde te missen of zo. Ik kan mijn vinger er niet precies op leggen. Mijn oog valt op iemand die langsfietst. Hij kijkt me kort aan en knikt. Ik wend mijn blik af en kijk naar het pad.
‘Oh… was ik nog maar jong…’ zegt Brigitte terwijl ze achteromkijkt naar de jongeman die zojuist langskwam. ‘Daar zou ik wel een beschuitje mee willen eten.’ Ik schiet in de lach. ‘Kom op!’ Brigitte geeft me een por in mijn zij. ‘Dat was toch een lekker ding, of niet?’ Ze kijkt me vragend aan.
‘Eh, weet ik niet… Ik zag het niet zo goed en…’
‘Onzin! Je zag hem best wel!’ Brigitte knipoogt. ‘Ik zag je wel kijken.’
‘Ik keek gewoon wie er op de fiets zat!’ verdedig ik mezelf. Brigitte kijkt me onderzoekend aan. ‘Oké, hij zag er wel goed uit… ‘geef ik toe.
‘Hij dacht waarschijnlijk: wat een knappe meid! Kijk dat prachtige haar van je! Dat was trouwens het eerste dat me opviel toen ik je in het bosje zo overstuur zag. Daar zal menig vrouw jaloers op zijn!’
‘De meeste vrouwen willen blond zijn, niet rood.’ Ik rol met mijn ogen.
‘Onzin, die vrouwen weten niet wat echte schoonheid is! En die schattige sproetjes, vooral die bij je neus! Je kon zo een fotomodel zijn!’
Fronsend kijk ik Brigitte aan. ‘Oké, nu ga je te ver. Ik ben geen fotomodel en zal het ook nooit worden.’
‘Ik zeg alleen dat het zomaar zou kunnen.’ Brigitte knipoogt.
‘Bovendien ben ik allesbehalve op zoek naar iemand.’ Het kwam er iets kattiger uit dan ik bedoelde en eigenlijk weet ik niet waarom ik het zei. Brigitte stopt en gaat voor me staan.
‘Heeft het te maken met een schreeuwende en huilende Sue op een parkeerplaats langs de snelweg?’ Ik zie de bezorgde blik in haar ogen.
‘Ja.’ Ik knik kort en sla mijn ogen neer.
Brigitte wrijft over mijn bovenarmen. ‘Sorry, het zijn mijn zaken niet. Vergeet dat ik iets heb gezegd. Kom, we zijn er bijna.’ Brigitte haakt haar arm in de mijne en we lopen verder.
Ik ken Brigitte nog geen dag en ik voel me nu al meer welkom bij Brigitte en Jan-Pieter dan dat ik dat ooit bij mijn eigen moeder gevoeld heb. Voordat ik er erg in heb loop ik te snikken.
‘Kindje, gaat het met je?’ Brigitte kijkt me vragend aan. ‘Het spijt me van net, ik wilde niet…’
‘Nee, dat heeft er niets mee te maken,’ zeg ik hoofdschuddend. ‘Het is alleen…’ Er ontsnapt weer een snik en ik schaam me dood dat ik midden op een camping sta te huilen.
‘Kom eens hier,’ zegt Brigitte en ze leidt me naar een bankje in de schaduw waar ze gebaart dat ik moet gaan zitten.
‘Ik had net gewoon een gek gevoel.’ Ik kijk haar met mijn waterige ogen aan. ‘Hoe Jan-Pieter en jij me behandelen… Hoe aardig jullie zijn… Jullie hebben me een lift aangeboden terwijl jullie me helemaal niet kennen.’
‘Wat hadden we dan moeten doen?’ Brigitte kijkt me medelevend aan. ‘We hadden je toch niet midden in Frankrijk op een parkeerplaats zonder auto kunnen laten staan? Kom, zoiets doe je niet!’
Ik haal mijn schouders op. ‘Ik weet niet. Het is gewoon… Ik voel me gewoon welkom bij jullie.’
‘Maar kindje, dat ben je ook!’ Brigitte gaat naast me zitten en legt een hand op mijn knie.
‘Zoiets heb ik nooit gevoeld…’ Ik snik een paar keer snel achter elkaar en veeg een traan weg.
‘Hoe bedoel je?’ Brigitte kijkt me niet-begrijpend aan.
‘Ik vroeg me net af, toen we daar samen liepen,’ Ik knik naar het paadje waar we net overheen liepen, ‘Hoe het zou voelen om een moeder te hebben die wél om je gaf. Waarmee je arm in arm kon lopen. Een moeder die me opbeurt als ik down ben. Ik voelde me nooit welkom.’ Ik veeg een traan weg met de rug van mijn hand.
‘Dat geloof ik niet! Je was vast welkom.’ Brigitte kijkt me overdonderd aan.
‘Ik was een nakomertje. Mijn moeder wilde helemaal geen kinderen meer, maar toen kwam ik. Ik heb vijf oudere zussen. Mijn jongste zus is dertien jaar ouder dan ik. Ik heb niet echt een goede band met hen. Bovendien vond mijn moeder me altijd dom.’
‘Sue!’ zegt Brigitte een beetje verwonderd.
‘Ik meen het! Ze zei altijd dat ik mijn intelligentie waarschijnlijk had van mijn oma aan mijn vaders kant. Zij was ook “minderbegaafd” zei ze altijd.’
Brigitte’s mond valt open. ‘Meen je dat? Zei je moeder dat?’ Met grote ogen kijkt ze me aan.
‘Ja…’ Ik haal mijn schouders op en kijk naar de struik rechts van me die soepeltjes meebeweegt met het ritme van de wind. ‘De enige met wie ik goed contact had was mijn vader. Hij was er altijd voor me. Hij begreep me, maar nadat mijn moeder hem verliet voor een rijke vent is hij er helemaal aan onderdoor gegaan. Hij wist zich geen raad meer met zijn leven.’ Ik slik, stop met praten en kijk omhoog naar de blauwe lucht waar een paar witte wolkjes zweven. ‘Hij eh… Ik vond hem op een middag in zijn lievelingsstoel met een afscheidsbrief…’
‘Sue, kindje. Wat verschrikkelijk!’ Brigitte klemt zich stevig tegen me aan. ‘Wat spijt me dat. Wat ongelofelijk moeilijk moet dat voor je zijn geweest.’
Ik veeg een traan weg en Brigitte doet tot mijn verbazing hetzelfde.
‘Ja sorry, hier moet ik toch van janken!’ Door de manier waarop ze het zegt schiet ik in de lach.
‘Kom, we gaan je een mooi verblijf regelen. Dat is het minste wat ik voor je kan doen. Arm kind.’

 

Hoofdstuk 5

‘Goedemiddag, wat kan ik voor jullie doen?’ De receptioniste, met een naamkaartje waar Jennifer op staat, kijkt ons om beurten aan. Brigitte is me net voor en begint te praten.
‘Deze jongedame heeft jullie hulp nodig,’ zegt ze tegen de receptioniste die me vluchtig aankijkt. ‘Haar auto is gestolen op de parkeerplaats langs de snelweg en we hebben haar een lift aangeboden naar de camping. Hoe graag we ook zouden willen, wij hebben helaas echt geen plek voor nog een extra persoon in de caravan, dus ik vroeg me af of jullie misschien nog een plekje voor haar hebben? Ik zag dat jullie ook stacaravans verhuren?’ Brigitte kijkt de receptioniste vragend aan die op haar beurt mij weer aankijkt. Ik had best zelf kunnen praten, maar goed. Ik laat Brigitte maar. Ze wil zo graag helpen.
‘Het hoeft niks fancy te zijn, als ik maar een bed heb…’ zeg ik aanvullend in de hoop dat dit zal helpen.
‘Ik moet u helaas mededelen dat alle stacaravans al volgeboekt zijn.’ De receptioniste tikt iets in op de computer. ‘En de bungalowtenten zijn ook allemaal vol. Volgende week komt er pas een vrij…’
‘Dat is te laat. We kunnen dat arme kind niet buiten laten slapen!’ zegt Brigitte verontwaardigd.
‘Wie kunnen we niet buiten laten slapen?’ Er klinkt een mannenstem vanachter de openstaande deur achter de balie. Brigitte en ik kijken op.
‘O hallo!’ Brigitte stoot me zo onopvallend mogelijk aan. Ik reageer niet.
Ze richt zich tot de jongeman en negeert de receptioniste volledig. ‘Jongeman…’ Ze bekijkt zijn naamkaartje. ‘Maël. Mag ik Maël zeggen?’ De jongeman knikt. ‘Dit is Sue, een dame in nood.’ Ze legt haar arm op mijn schouder. Twee heldere blauwe ogen kijken me kort aan en er verschijnt een glimlach om zijn mond. Ik loop rood aan. ‘Ze heeft jullie hulp nodig.’
‘Ja, ik …’ Ik probeer het gesprek te leiden maar Brigitte neemt het weer over. Het heeft geen zin. Ze wil dit voor mij doen en ik leg me erbij neer.
‘Zoals ik al tegen…’ Brigitte kijkt overdreven opvallend naar het naamkaartje van de receptioniste, ‘Jennifer, vertelde: Sue’s auto is gestolen op een parkeerplaats langs de snelweg. Ze heeft niets meer. Al haar spullen lagen in de auto. Wij hebben haar meegenomen naar onze eindbestemming. Hier dus. Nu is mijn vraag of jullie een slaapplek voor haar hebben, want hoe graag we ook willen, er past echt niet nog iemand in de caravan.’
‘Ah zo,’ zegt Maël en hij wrijft met zijn duim en wijsvinger over zijn kin. ‘Wat vervelend voor je,’ zegt hij terwijl hij me even aankijkt. Ik ben stiekem dankbaar voor mijn zonnebril. Vervolgens richt hij zijn blik op de computer. ‘Eens even kijken…’ Hij duwt Jennifer een beetje opzij en tikt ritmisch op het toetsenbord. ‘Het lijkt erop dat Jennifer gelijk heeft. Er is momenteel niets vrij.’
‘Ja, dat zei ik al,’ zegt Jennifer lichtelijk geïrriteerd. De vriendelijkheid die ze in het begin uitstraalde is verdwenen. ‘Ze zal een andere camping moeten zoeken,’ is Jennifers conclusie. ’Misschien kan ze het proberen bij…’
‘Ik heb nog wel plek,’ onderbreekt Maël haar. Jennifer kijkt verbaasd op. ‘Alles zit vol hoor, dat zie je toch?’ Jennifer knikt naar het scherm.
‘Weet ik.’ Maël kijkt haar kort aan. ‘Ze kan zolang bij mij logeren.’
Jennifers ogen worden groot en haar mond valt open.
‘Hoezo bij jou?’ Ze is duidelijk geschrokken van deze opmerking. Maël richt zich tot mij. ‘Als je wilt mag je in de logeerkamer slapen. Het is niets speciaals, maar er staat een prima bed.’
‘O, eh… Dat is heel fijn, dankjewel.’
‘Maar…’ Jennifer steekt haar hand in de lucht.
‘Als je wilt kun je meteen even meelopen, ik moet toch die kant op om wat spullen te halen,’ zegt Maël. Als blikken konden doden was Jennifer een moordenaar en ik morsdood.
‘Oké,’ zeg ik en ik kijk even kort naar Brigitte. Ze knikt tevreden en verlaat de receptie.
‘Ga maar, ik zie je later nog wel. Kom anders gezellig bij ons eten! JP wil de barbecue aansteken. Dat doen we altijd op onze eerste avond.’
‘Oh, dat is heel lief, dankjewel! Zie ik jullie straks!’ Ik zwaai nog even.
‘Kom, ik zal je even de weg wijzen,’ zegt Maël en hij gebaart dat ik hem moet volgen.
‘Maël, denk je wel aan het etentje vanavond?’ vraagt Jennifer terwijl ze me zuur aankijkt.
‘Natuurlijk!’ roept Maël terwijl hij door de deur loopt waardoor hij net binnenkwam. Ik moet flink doorstappen om hem bij te houden. We lopen door een kantoor en dan via de achterdeur naar buiten. Daar pakt hij een fiets die tegen de muur staat.
‘Spring maar achterop, dat gaat sneller. Ik moet helemaal naar de andere kant van de camping.’ Maël knikt in de verte.
Voorzichtig ga ik achterop de fiets zitten. Ik bekijk zijn lange, donkerblonde haar dat hij in een slordige knot samengebonden heeft op de achterkant van zijn hoofd. Maël fietst met een behoorlijke snelheid over de camping en het valt me op dat hij bijna iedereen gedag zegt. Wat me ook opvalt is dat veel vrouwen overdreven aardig reageren als hij langskomt. Ze begroeten hem uitbundig.
Maël ontwijkt behendig overstekende wandelaars en neemt bocht na bocht. Na een aantal minuten over de camping te hebben gezigzagd, stoppen we bij een vrij steile helling.
‘Ik moet je vragen even af te stappen, want dat gaat niet lukken met z’n tweeën.’ Maël knikt naar het huisje op de berg. Ik stap af en volg hem de berg op terwijl ik het huisje bekijk.
Het is van hout en er staan kleine, gekleurde bloemen voor het huis. Een lange trap slingert naar boven, door het groene gras. Het ziet er erg gezellig uit.

Poeh, het zijn best wel veel treden en de temperatuur zorgt ervoor dat ik vrijwel direct ga zweten. Zo onopvallend mogelijk ruik ik aan mijn oksel. Hè bah, ik kan wel een douche gebruiken. Dat komt door alle stress van vandaag.
‘Ben je er nog?’ vraagt Maël als hij achteromkijkt. ‘Het is een behoorlijke klim.’
‘Ja, het gaat wel,’ zeg ik hijgend. Maël glimlacht en kijkt weer voor zich.
‘We zijn er bijna,’ zegt Maël vrolijk. Ik kijk naar zijn gespierde benen. Zijn kuiten zijn bruin en stevig. Hij draagt wandelschoenen met zwarte sokken, een taupekleurige short met zakken aan de zijkant en een effen zwart shirt. Zijn armen zijn gespierd, maar niet te overdreven. Ze zijn wel behoorlijk bruin, net zoals zijn benen en zijn gezicht. Hij brengt vast veel tijd in de buitenlucht door. Er hangt een lange sliert haar over zijn rug, die losgekomen is uit zijn knot. Als hij nogmaals omkijkt, waarschijnlijk om te zien of ik er nog ben, zie ik ook bij hem zweetdruppeltjes op zijn hoofd staan. Hij is dus wel menselijk, want deze berg beklimmen met deze temperatuur zonder te zweten is onmogelijk.
‘Zo, we zijn er.’ Maël veegt over zijn voorhoofd en kijkt achterom. ’Gaat het?’
‘Ja… het… gaat wel,’ zeg ik buiten adem. ‘Mijn conditie… is niet meer zo goed… Of ja, die is nooit goed geweest,’ beken ik en ik lach.
‘Geen zorgen. Je kunt nu uitrusten,’ zegt Maël. ‘Maar…’ Maël kijkt me aan en seint dat ik om moet draaien, ‘Het uitzicht is de moeite waard.’
Ik draai me om en kijk met grote ogen naar het uitzicht. Ik kan de hele camping zien, met in het midden een meer. Ik zie tentjes en een gedeelte met stacaravans.
‘Wat mooi!’ zeg ik gemeend. ‘Je hebt een prachtig uitzicht op de camping hier.’
‘Dat klopt. Maar er is meer.’ Maël wenkt dat ik hem moet volgen. Wederom moet ik flink doorstappen om hem bij te houden. We lopen om het houten huisje heen. ‘Dit is toch wel mijn favoriete uitzicht.’ Maël knikt naar het dal dat voor ons ligt. Ik had geen idee dat we zo hoog zaten.
‘Wow!’ Met grote ogen kijk ik goed om me heen. We staan op de top van een berg die vanaf de andere kant helemaal niet zo hoog leek. De camping ligt dus best wel hoog tussen de bergen. Aan deze kant is goed te zien hoe hoog de berg is waarop we staan. Aan mijn linker- en rechterkant steken de silhouetten van andere bergen af tegen de heldere blauwe lucht. In het dal ligt een blauw meer in de vorm van een kip. Tenminste. Ik zie er een kip in. Een hele dikke met een kort nekje. De bergen zijn begroeid met bomen en struiken en her en der loopt een waterval naar beneden.
‘Is dat een beek?’ Ik wijs naar een kronkelende lijn beneden in het dal.
Maël schiet in de lach. ‘Nou, je kunt het een beek noemen, maar ik geloof dat rivier hier beter gepast is,’ zegt Maël.
‘O,’ zeg ik een beetje beschaamd. ‘Het lijkt zo smal.’ Ik bekijk de beek nog eens.
‘Vanaf hier lijkt alles klein, maar als je dichterbij bent dan zie je dat het toch meer een rivier is.’
‘Ah, oké.’ Ik glimlach kort en geniet nog even van het uitzicht.
‘Ik zal je even wegwijs maken in mijn huis.’ Maël zet weer koers naar het huisje.
‘Oh, ja, graag.’
‘Welkom in huize Maël.’ Met een zwaai maakt hij de deur open en gebaart uitnodigend. Ik stap naar binnen.
‘O.’ Met open mond kijk ik rond. ‘Dit had ik niet verwacht.’
Maël lacht snuivend.
‘Wat had je dan verwacht?’ Hij kijkt me vragend aan.
‘Dat weet ik eigenlijk niet, maar dit niet,’ zeg ik lachend. Het eerste dat me opvalt is de vleugel die midden in de kamer staat. ‘Je houdt van muziek?’
‘Dat is denk ik wel duidelijk, of niet?’ zegt hij een beetje plagerig. Ik loop naar de vleugel die midden in de kamer staat en laat mijn vingers over de toetsen glijden.
‘Een Steinway & Sons… Toe maar…’ Er hangt ook een gitaar aan de muur. Ik loop ernaartoe.
‘Is dat een Fender Newporter?’ Ik kijk Maël vragend aan. Hij kijkt me verrast aan en knikt bevestigend.
‘Je hebt er verstand van…’
Ik haal mijn schouders op. ‘Mag ik?’ Ik knik naar zijn gitaar. Maël knikt goedkeurend. Ik pak zijn gitaar en speel een stukje van het melodietje dat ik gisteren in de hotelkamer schreef. Ik weet niet alles meer, maar er komt wel iets herkenbaars uit.
‘Mooi…’ zegt Maël positief verbaasd. ’Zelf geschreven?’
‘Hm.’ Ik knik. Voorzichtig zet ik zijn gitaar terug.
‘Cool.’ Een scheve lach verschijnt om zijn mond. Er valt een korte stilte.
‘Mooi geluid zit erin.’ Ik knik naar de gitaar.
‘Dat is ook de reden waarom ik hem gekocht heb,’ zegt Maël lachend. ‘Alleen het beste is goed genoeg,’ zegt hij en hij knipoogt. Lachend kijk ik de kamer nog eens rond.
‘Dus jij houdt ook van muziek?’ Maël steekt zijn handen in zijn zakken en leunt tegen de deurpost. Ik knik bevestigend. ‘Zing je ook?’ Maël kijkt me afwachtend aan.
‘Ja…’
Er verschijnt wederom een glimlach om Maëls mond.
‘Kom, ik laat je je kamer zien.’ Ik volg Maël. ‘Kijk eens…’ Maël slaat de deur open en knikt dat ik naar binnen kan lopen. Er staat een bed met een houten nachtkastje, een klein bureautje en een kast.
‘Dankjewel. Echt, dankjewel.’ Ik ga op de rand van het bed zitten. ‘Ik weet niet hoeveel je vraagt per nacht, maar…’
‘Ben jij gek! Ik vraag helemaal niets. Je mag hier logeren zo lang als het nodig is,’ onderbreekt Maël me.
‘Meen je dat?’ Ik kijk hem vragend aan. Maël knikt bevestigend. ‘Dank je!’ Ik bekijk de kamer nogmaals. ‘Dit is perfect. Als ik kleding had zou ik het meteen in de kast leggen…’
‘O verdorie ja! Dat is waar ook.’ Maël kijkt me aan en lacht.
‘Wat is er?’
‘Nou, ik vroeg me stiekem al af waarom je je zonnebril nog steeds op had, maar alles lag natuurlijk in je auto…’
‘Jep…’ Ik zucht.
Maël wrijft door zijn gezicht en lijkt na te denken. ‘Wacht!’ Maël steekt een vinger in de lucht. ‘Ik heb misschien nog wel iets. Ik ben zo terug…’ Maël loopt weg en ik hoor hem ergens in een kast rommelen.

Een paar minuten later komt Maël terug met een stapeltje kleding in zijn hand.
‘Ik weet niet of het past, maar het is beter dan niets.’ Maël overhandigt me een stapel kleding.
‘Dankjewel.’ Ik knik dankbaar.
‘Als je wilt douchen… De badkamer is hier tegenover en er liggen handdoeken in het kastje.’
‘Fijn, dank je. Ik kan wel een douche gebruiken. Het was nogal een stressvolle dag.’
Maël knikt begrijpend. ‘Goed, ik laat je nu met rust. Ik moet ook weer aan de slag.’
‘Is goed.’ Ik knik. ’Bedankt dat je me hier laat slapen.’
‘Geen dank. Als ik kan helpen doe ik dat graag.’ Hij groet me en loopt dan weg, maar een paar seconden later is hij weer terug. ‘Ik leg mijn reservesleutel op de tafel, houd die maar bij je, dan kun je altijd binnen.’
‘O, ja dank je.’
‘Nu ben ik er echt vandoor!’ Maël trekt de deur dicht en ik besluit een douche te nemen.

 

Hoofdstuk 6

Zijn handdoeken ruiken heerlijk fris. Op de een of andere manier ruiken die van mij altijd muf. Het maakt niet uit of ik ze buiten hang of niet, maar echt fris ruiken ze nooit. Zou het de buitenlucht in de bergen zijn?
Mijn haar heb ik in een handdoek gewikkeld en ik vraag me af of hier ergens een föhn ligt. Met een beetje een ongemakkelijk gevoel maak ik de kastjes open. Het voelt niet helemaal goed om in een wildvreemd huis zomaar in de kastjes te zitten.
Ik kijk in alle kastjes op de badkamer, maar vind helaas geen föhn. Jammer. Nou ja, dan moet ik het zonder doen. Op zich droogt het in de buitenlucht vrij snel met dit weer, maar het enige nadeel is dat het zo gaat pluizen, zeker nu ik mijn haarverzorgingsproducten niet bij me heb. Nou ja, pech gehad. Er zijn ergere dingen. Zoals je vriend betrappen met een ander in bed en daarna te horen krijgen dat hij een kind krijgt met haar. Ondanks dat ik echt mega pissig op Daan ben en niets meer met hem te maken wil hebben, begrijp ik ergens wel dat Daan niet wist hoe hij het mij moest vertellen. Ik denk terug aan de afgelopen tijd. De dood van pap was pas het topje van de ijsberg… Drie maanden na zijn begrafenis kregen we het slechte nieuws te horen. Ik kon het gewoon niet verwerken. Als kind droomde ik ervan hoe het zou zijn om later moeder te worden. Dan zou ik alles anders doen en mijn kind niet zo behandelen zoals mijn moeder mij behandelde, maar het lot bepaalde anders. Daan heeft maanden met een depressieve vriendin opgescheept gezeten. Ik heb hem niet de aandacht gegeven die hij nodig had en blijkbaar is hij het toen ergens anders gaan zoeken…

Ik schrik op uit mijn gedachten als ineens de badkamerdeur openzwaait. Geschrokken houd ik de omgeslagen handdoek vast zodat deze niet kan vallen. Het is Jennifer van de receptie. Ze bekijkt me van top tot teen.
‘Amper binnen en je loopt al naakt rond?’ Ze kijkt me verwijtend aan.
‘Maël zei dat ik zijn badkamer mocht gebruiken en ik… eh, kon wel een douche gebruiken en…’
‘En dus dacht je dat je kon doen alsof je thuis was?’ Jennifer slaat haar armen over elkaar en kijkt me strak aan terwijl ze haar hoofd schudt. ‘Werkelijk…’ Dan valt haar oog op het stapeltje kleding. Ze loopt er naartoe. ‘Dit zijn míjn kleren,’ zegt ze bits. ‘Daar pas jij toch niet in.’ Ze bekijkt me nogmaals en pakt dan het hele stapeltje kleding op. ‘Ik wil niet dat iemand anders ze draagt’ zegt ze en ze draait zich om.
‘Maar die…’ Tijd om mijn zin af te maken krijg ik niet, want ze trekt de deur achter zich dicht. Serieus? Een paar seconden later hoor ik de voordeur dichtslaan. Is ze helemaal hierheen gekomen om een stapeltje kleding weg te halen? Wat een kreng. Wat zou de connectie tussen haar en Maël zijn?  Zou ze zijn vriendin zijn of waarom zouden hier kleren van haar liggen? Als dat zo is, snap ik op zich wel dat ze het vreemd vond dat hij mij een logeerplek aanbood, als dit ook háár huis is. Verward grijp ik mijn zonnebril van het plankje boven de wasbak en loop naar de logeerkamer. Dan maar weer mijn oude kleren aan…
Hè, ik had ze toch op het bed gelegd? Ik kijk om me heen. Waar zijn mijn kleren gebleven? Ik kijk onder het bed. Voor de zekerheid kijk ik ook in de kast, maar ze zijn echt weg. Zou Jennifer…?
Met een zucht ga ik op de bedrand zitten. Ik zucht diep en wrijf met mijn handen over mijn gezicht. Wat moet ik nu? Ik kan moeilijk in een handdoek naar buiten gaan. Er zit niets anders op dan te wachten tot Maël terugkomt.
Ik sta op en ga op verkenning. Alles is gelijkvloers, dus de kamers zijn makkelijk te vinden. Schuin tegenover de logeerkamer, naast de badkamer, is nog een deur. Voorzichtig duw ik de deur open. Dit zal de kamer van Maël wel zijn. Er staat een tweepersoons, houten bed en twee nachtkastjes van dezelfde houtsoort. Het ziet eruit alsof het zelfgemaakt is. Mooi hoor. Dan valt mijn oog op een prachtige, grijsgroene Chinese bruidskast. Zo’n kast wil ik al héél lang hebben. Daan vindt die kasten afschuwelijk en in mijn appartement kan ik helaas niet zo’n kast kwijt. Stiekem had ik me al verheugd op een huis, samen van Daan en mij. Daar zou hoe dan ook zo’n kast in komen, ook al vond Daan het niet mooi. Ik moest en zou ooit zo’n kast hebben. Ik hou van dat soort meubels. Niet een huis vol, maar als eyecatcher is het geweldig en deze is werkelijk waar prachtig! De slanke hoge poten, de twee schattige lades en de prachtige deuren die versierd zijn met twee mooie deurknoppen en de bekende goudkleurige cirkel. Ik ben echt op slag verliefd geworden op Maëls kast.

Ik loop de hal door naar een andere kamer helemaal aan de achterkant van het huis. Het is een soort berging. Er staat een wasmachine en een droger en er hangen wat sokken aan een wasrek. Tot dusver ontdek ik weinig vrouwelijks in dit huis. Zou Jennifer dan toch niet zijn vriendin zijn? Misschien zijn zus? Maar waarom heeft ze dan kleding hier liggen? Ik sluit de deur weer achter me en loop naar de woonkamer. Daar ontdek ik een doorgang naar de keuken, die mij eerder nog helemaal niet was opgevallen.
Voor de keuken is hetzelfde soort hout gebruikt als voor het bed en de nachtkastjes. Er staat een kookeiland in het midden, met twee barkrukken. Rechts van me staat een halfhoge kast met daarnaast een kast waar een oven en een magnetron in verwerkt zijn. Tenminste, ik denk dat het die twee dingen zijn. De keuken is niet erg groot, maar ook niet te klein. Net als de logeerkamer is hij precies in proportie. Ik glimlach en loop weer naar de woonkamer. Ik twijfel even, maar ga dan achter de piano zitten. Ik kan het niet laten. Voorzichtig leg ik mijn vingers op de toetsen en begin te spelen. Oh, dit voelt heerlijk. Dit is hoe een piano hoort te voelen, hoort te klinken, hoort te zijn. Mijn tweedehands Yamaha’tje klinkt bij lange na niet zo goed. Ik sluit mijn ogen en ga helemaal op in de muziek. Terwijl ik speel zie ik fragmenten van mijn leven met Daan. Wie had ooit gedacht dat hij me zo zou kwetsen? De noten zweven mijn oren binnen en dansen rond in mijn hoofd. Als ik klaar ben ontsnapt er een diepe zucht uit mijn mond.
‘Mooi…’
Geschrokken kijk ik achterom en grijp automatisch weer naar mijn handdoek. Maël staat met zijn armen over elkaar geslagen en een glimlach om zijn mond te kijken. ‘Heb je al tekst?’ Totaal overvallen schud ik mijn hoofd.
‘Stond je er al lang?’ vraag ik zacht.
‘Lang genoeg om te horen dat je talent hebt. Hoe vaak heb je dit al gespeeld?’
‘Eh, nog nooit… Het is een variant op wat ik net op de gitaar speelde.’
‘Ah, zie je wel! Ik vond het al bekend klinken!’ Maël lacht. ‘Echt goed hoor!’
‘Dank je.’ Ik wend mijn blik weer af.
‘Ga je er tekst bij maken?’ Maël komt mijn kant op lopen.
Ik haal mijn schouders op. ‘Geen idee…’ Er valt een korte stilte.
‘Mag ik je wat vragen?’ Maël komt nog iets dichterbij. Ik knik instemmend. ‘Speel je altijd piano terwijl je alleen een handdoek en een zonnebril draagt?’
Ik schiet in de lach en voel mijn hoofd rood kleuren.
‘Nee… meestal niet.’
Maël lacht ook. ‘Oké. Ja, ik wilde het gewoon even vragen. Paste de kleding niet?’ Maël kijkt me vragend aan.
‘Geen idee… Jennifer heeft ze meegenomen.’
‘Jennifer? Was ze hier?’ Maël kijkt me verbaasd aan.
‘Ja, ze heeft mijn… eh, ik bedoel háár kleding meegenomen. Ze zei dat ze niet wilde dat iemand haar kleding droeg en dat ik er toch niet in zou passen.’
‘Verdorie…’ Maël wrijft door zijn haar. ‘Sorry daarvoor. Jennifer kan nogal…’
‘Bitchy zijn?’ maak ik de zin af.
‘Zoiets ja,’ zegt Maël lachend. ‘Vind je het erg om je eigen kleding weer aan te doen? Het is niet ideaal, maar ja…’
‘Dan moet ik ze eerst vinden…’ zeg ik en ik kijk hem afwachtend aan. ‘Ik denk dat Jennifer die ook heeft meegenomen.’
Maël mompelt iets onverstaanbaars, maar is duidelijk geïrriteerd. ‘Goed, dan moet ik iets anders verzinnen…’ Hij loopt de woonkamer uit en even later komt hij terug met een nieuw stapeltje kleding. ‘Ik weet het, niet ideaal, maar ik heb niets anders…’
‘Alles is beter dan dit…’ Ik knik naar mijn handdoek en we moeten allebei lachen.
‘Weet je? Ik wacht even op je, dan loop ik met je mee naar die mensen die je hierheen gebracht hebben. Je ging bij hen eten meen ik opgevangen te hebben?’
‘Dat klopt.’ Ik pak het stapeltje kleding van hem over. ‘Ik ben zo klaar,’ zeg ik en loop naar de logeerkamer. Het zwarte T-shirt past. Het is een tikkeltje ruim, maar ach, ik stop het wel in de broek. De kakikleurige broek is zo groot dat ik hem dicht aan en uit kan doen.
‘Heb je misschien een riem?’ roep ik vanuit de logeerkamer.
‘Ja, momentje!’ Ik hoor Maëls voetstappen over de gang. ‘Kijk eens.’ Maël steekt een arm door de deuropening en reikt me een riem aan.
‘Dankjewel.’ Ik pak de riem van hem over en leidt hem door de lusjes. Ik trek hem zo strak mogelijk aan. Zo gaat het wel. Ik draai naar de spiegel die op de achterkant van de deur geplakt is en bekijk mezelf. Het gaat een eeuwigheid duren om mijn haren te fatsoeneren, maar ik wil Maël niet zo lang laten wachten. Nou ja, het moet er maar mee door. Voorzichtig wikkel ik de handdoek los en mijn half natte haar valt naar beneden. Een borstel zal Maël ook wel niet hebben… Mijn haar is echt verschrikkelijk onhandelbaar zonder verzorgingsproducten, maar ach, eigenlijk interesseert het me ook niet. Niemand kent me hier.

‘Zo, klaar…’ zeg ik als ik de deur openmaak.
‘Staat je goed,’ zegt Maël, die tegen de muur geleund staat en me vluchtig bekijkt. Er komt een lachrimpel om zijn mond tevoorschijn.
‘Een beetje ruim allemaal, maar beter dan die handdoek. Dankjewel.’
‘Niets te danken. Zullen we?’ Maël knikt in de richting van de deur en ik volg hem.
We lopen de steile trap af en lopen over de paadjes die over de camping slingeren. Oké, het is ietwat chaotisch, maar de sfeer die er hangt is zó ontspannen. Ik voel me echt heel fijn tussen al deze vreemde mensen.
‘Ik was nog nooit op een camping geweest,’ zeg ik zachtjes.
‘Meen je dat?’ Maël kijkt me met opgetrokken wenkbrauwen aan.
‘We gingen vroeger nooit op vakantie… Mijn moeder is ooit eens op vakantie gegaan met mijn zussen, maar ik ben eigenlijk nooit echt op vakantie geweest.’
Maël stopt met lopen en kijkt me aan. ‘Meen je dat echt?’
Ik knik bevestigend. We hadden er toen ik klein was geen geld voor. Later, toen ik ouder was vond mijn moeder dat ik niet dezelfde interesses had dan zij en mijn zussen, dus besloten ze zonder mij op vakantie te gaan naar Griekenland.’
‘Wát?’ Maël kijkt me vol ongeloof aan. ‘Sorry dat ik dit zeg, maar wat een naaistreek.’ Ik haal mijn schouders op.
‘Ach, het went vanzelf als je altijd genegeerd wordt.’
‘Maar dat is toch niet normaal?’
‘Hey, ik heb nooit beweerd dat mijn moeder normaal is!’ zeg ik en ik lach. Maël lacht met me mee en schudt zijn hoofd.
‘Jij bent een aparte…’ zegt hij terwijl hij me met samengeknepen ogen aankijkt. Ik glimlach bevestigend.
‘Kom, we zijn er bijna. Volgens mij zitten ze hier in deze rij…’ Maël slaat het straatje links van ons in en kijkt om zich heen.
‘Ja! Daar zijn ze!’ roep ik als ik de caravan van Brigitte en Jan-Pieter zie staan. Als we bij de caravan zijn richt ik me tot Maël.
‘Bedankt dat je meegelopen bent. Ik had het inderdaad nooit gevonden zonder jou.’
‘Graag gedaan. Ik weet niet of ik je vanavond nog zie? Ik heb een etentje en weet niet hoe laat het gaat worden…’
‘Eh, misschien. Ik ben behoorlijk moe, dus het kan dat ik al in bed lig,’ zeg ik.
‘Ah, ja, dat begrijp ik. Nou, je hebt in elk geval de sleutel, dus dan zie ik je morgen wel weer.’ Maël steekt zijn hand op en loopt terug naar het weggetje waar we vandaan kwamen. Ik zwaai terug en kijk hem na.
‘Zo… vertel eens…’ Ik schrik van Brigitte die achter me is opgedoken.
‘Jeetje, Brigitte! Ik schik me rot!’
‘Sorry! Maar ik geloof dat jij een en ander te vertellen hebt, of niet?’ Verwachtingsvol kijkt ze me aan.
‘Eh, hoe bedoel je?’ Ik trek mijn wenkbrauw op.
‘Kom op… Zeg me niet dat je het niet hebt gezien!’
‘Wat niet?’
‘Zag je niet hoe hij naar je keek?’
‘Wie? Maël?’
‘Nee, de Paus!’ Brigitte rolt met haar ogen. ‘Natuurlijk die Maël! Hij kon zijn ogen niet van je afhouden.’
‘Doe niet zo gek!’
‘Ik meen het hoor!’ Brigitte dartelt als een blij kind om me heen. ‘Ik weet zeker dat hij je leuk vindt!’
Ik haal mijn schouders op. ‘Hij is gewoon aardig tegen me, dat wil niet zeggen dat hij me leuk vindt…’
‘Ben je je weer met andermans liefdesleven aan het bemoeien, Git?’

Jan-Pieter komt uit de caravan en kijkt me aan. ‘Ik heb haar al zo vaak gezegd dat ze dat niet moet doen, maar ze luistert nooit naar me,’ zegt hij met een hulpeloze blik in zijn ogen. Ik schiet in de lach.
‘Het geeft niet,’ zeg ik. Vervolgens kijk ik naar Brigitte, ‘Maar je hebt geen gelijk.’ Ik kijk haar streng aan. Brigitte lacht zelfvoldaan.
‘Wacht maar kindje… Geef het even tijd.’
‘Git, stop en laat dat kind met rust!’ Jan-Pieter is duidelijk not amused met het gedrag van zijn vrouw.
‘Je hebt gelijk, het zijn mijn zaken niet. Kom, ga lekker zitten. Ik heb nog een extra stoel kunnen lenen bij een van de buren.’ Brigitte wijst naar een gele klapstoel en ik ga zitten.
Brigitte knikt naar me. ‘Dat zijn zíjn kleren toch?’ Met grote ogen kijkt ze me afwachtend aan.
‘Brigitte Andrea Magdalena Antoinette!’ zegt Jan-Pieter ferm.
‘Oké, oké!’ Brigitte gooit haar handen in de lucht als overgave. ‘Ik stop erover. Sorry.’
‘Sue, heb jij misschien zin in een speklapje?’ Jan-Pieter kijkt me vragend aan. ‘Of heb je liever een hamburger of een worstje?’
‘Doe mij maar een burger, alsjeblieft.’

 

Hoofdstuk 7

Het was een gezellige barbecue. Wat een stel die Brigitte en Jan-Pieter. Ik heb echt om ze moeten lachen. Het is typisch zo’n stel dat niet met maar ook niet zonder elkaar kan. Af en toe een beetje op elkaar mopperen, maar ze geven zielsveel om elkaar, dat is duidelijk.
In gedachten verzonken loop ik naar Maëls huis. Ik twijfel of ik wel goed loop, maar blijf toch dit pad volgen. Tien minuten later sta ik onder aan de berg en kijk omhoog. Ik heb het gevonden. Nu die trap nog beklimmen.
Stap voor stap loop ik naar boven. Halverwege de berg voelen mijn benen enorm zwaar en ik stop om even bij te komen. Daarna klim ik verder. Eindelijk. Ik ben er. Ik loop om het huis heen, naar de plek waar ik met Maël eerder deze dag stond. Het is donker en ik zie alleen een paar lampjes branden bij een groepje huizen.
Ik draai me om en bekijk de achterkant van het huisje. Nu pas valt me op dat hier nog een heel terras achter het huis ligt. En kijk nu! Een hangmat! Oh, daar heb ik altijd al eens in willen liggen. Aangezien mijn appartement geen tuin heeft en het balkon net groot genoeg is om met een stoel op te zitten, kon ik nooit een hangmat kopen, maar man, man, man, wat staat die al lang op mijn wensenlijstje.
Met een glimlach om mijn mond loop ik naar de hangmat. Ik doe eerst mijn schoenen uit en dan ga ik voorzichtig in de hangmat zitten. Langzaam til ik mijn benen en voeten erin en dan laat ik me achterover zakken. Ah… dit ligt echt geweldig. Een grotere glimlach vormt zich om mijn mond. En dat uitzicht! Hoe is het mogelijk? Gisteren was ik nog gewoon in Nederland en nu lig ik hier in Frankrijk op de camping in een hangmat naar een prachtig mooi uitzicht te kijken. Ik kijk omhoog en zie de sterren stralen. Prachtig. Hier wil ik voor altijd blijven.
‘Sue?’ Ik hoor iemand mijn naam fluisteren. ‘Sue? Hé, wakker worden!’ Wie durft mijn rust te verstoren? Ik lag net zo lekker te slapen. ‘Sue!’ Ik word zachtjes heen en weer gewiegd. Langzaam word ik wakker. Ik open mijn ogen en kijk recht in de twee blauwe ogen van Maël en schrik.
‘O, Maël! Sorry!’ Verward kijk ik om me heen. ‘Ik ben in slaap gevallen denk ik. Hoe laat is het?’ Ik zet mijn zonnebril af, want het is veel te donker om iets te zien met dat ding op nu. Ik zie een wazige Maël in mijn buurt staan. Hij kijkt op zijn horloge. ‘Half twaalf.’ Er valt een stilte en ik moet gapen.
‘Sorry, ik ben kapot.’
‘Ja, je lag heerlijk te slapen, maar ik dacht dat je misschien liever binnen in een bed zou liggen?’ Maël kijkt me vragend. ‘Geloof me, als je een hele nacht in dat ding slaapt, ben je de ochtend daarna zo stijf als een plank en heb je overal pijn.’ Maël kijkt me aan en glimlacht.
‘O, ja dat moeten we natuurlijk niet hebben,’ stamel ik. ‘Maar dit was anders wel één van de mooisteavonden die ik ooit buiten doorgebracht heb,’ zeg ik blij. ‘Wat is het hier prachtig.’
Maël glimlacht. ‘Ik weet het. Ik kan hier ook uren zitten en naar de sterren kijken.’
Weer valt er een stilte.
‘Ik ga mijn bed maar eens opzoeken,’ zeg ik terwijl ik mijn benen over de rand van de hangmat slinger.
‘Kom, ik help je,’ Maël steekt zijn hand naar me uit en ik pak hem vast. Hij trekt me uit de hangmat, maar ik verlies mijn evenwicht en val tegen hem aan. Ik hang in zijn armen. Onze hoofden zijn ineens heel dicht bij elkaar. Even kijken we elkaar aan, maar dan vind ik mijn evenwicht weer en ga rechtop staan.
‘Juist ja… Ik eh, ga slapen,’ zeg ik en ik raap mijn schoenen op en haast me naar de deur.
‘Ik ook,’ zegt Maël en hij volgt me. ‘Ik sluit wel,’ zegt hij als we beide binnen staan.
‘Goed, dank je. Voor alles…’ Ik draai een beetje ongemakkelijk heen en weer. ‘Het is erg aardig van je dat ik hier mag overnachten. Ik zal mijn best doen om zo snel mogelijk weer uit je vaarwater te verdwijnen.’
‘Alsjeblieft, doe geen moeite. Je kunt blijven zo lang als je wilt. Echt waar.’ Maël kijkt me vriendelijk aan. ‘Maar voor nu, welterusten.’ Maël knikt naar mijn kamer. Juist ja, ik was op weg naar mijn slaapkamer.
‘Ja, jij ook.’ Ik glimlach kort, draai me dan om en loop naar mijn slaapkamer.
‘Welterusten,’ zegt Maël die nog op dezelfde plek staat.
‘Welterusten,’ zeg ik. Net voordat ik de deur achter me sluit kijk ik hem vluchtig nog even aan en dan klikt de deur in het slot. Ik laat me met een plof op bed vallen en zucht diep.

In gedachten loop ik mijn dag nog even kort door, maar dwaal telkens af naar het moment bij de hangmat. Hij heeft écht hele blauwe ogen.
Badend in het zweet word ik wakker en kijk verwilderd om me heen. Een paar seconden later zwaait de deur open en van schrik ontsnapt er een gil uit mijn mond.
‘Gaat alles goed?’ Maël staat in de deuropening en kijkt me afwachtend aan. Ik zie niet veel zonder bril, maar ik zie wel dat hij alleen maar een boxershort draagt en verder niets.
‘Eh, hoezo?’ Ik wrijf verward door mijn gezicht.
‘Ik schrok wakker van geschreeuw en dacht dat er iets gebeurd was.’ Maël zet een paar stappen dichterbij.
‘Ik had een nare droom…’ Ik staar voor me uit. ‘Sorry dat ik je wakker gemaakt heb.’
‘Dat geeft niet. Wil je wat water?’ Maël staat midden in de kamer.
‘Nee, dank je. Ik ga weer slapen.’ Gapend kijk ik hem aan.
‘Goed, maar als er iets is… Ik ben aan de overkant van de gang, oké?’
‘Ja, dank je.’
Maël draait zich om en trekt de deur achter zich dicht. Ik ga weer liggen en staar naar het plafond. Ik probeer mijn gedachten op een rijtje te zetten. Het was maar een droom. Ik word niet achternagezeten door twee koeien met tentakels. Ik lig veilig in bed. In een bed in het huis van een vreemde man. In het zuiden van Frankrijk. Niks aan de hand dus. Helemaal normaal.

De geur van verse koffie maakt me wakker. Hoe laat zou het zijn? Ik rek me liggend uit en draai me nog eens om. Alles is zo wazig. Vannacht heb ik slecht geslapen. Ik heb over Daan gedroomd en over alien-koeien en ik droomde dat Maël in mijn kamer stond.. . Fronsend kijk ik naar de muur. Nee, ik droomde niet dat Maël in mijn kamer stond. Dat was echt. Toch? Ja, volgens mij wel. Dat die alien-koeien die me achtervolgden was een droom, dat weet ik zeker. En Daan… Ik zou willen dat het een droom was. Ik reik naar het nachtkastje, waar mijn zonnebril ligt en zet hem op. Ik rek me nogmaals uit en kijk naar de kleding die op de grond ligt. Dat is waar ook. Ik heb kleding van Maël geleend. Zuchtend laat ik mijn hoofd in mijn handen zakken. Kan ik deze dag niet overslaan? En deze week en gewoon de rest van de maand of zo? Of beter nog: terug in de tijd gaan en proberen te zorgen dat mijn leven niet zo’n puinhoop werd?
Ik trek Maëls broek aan. Slaperig maak ik de deur open en volg de geur van de koffie. Ik tref Maël in de keuken aan.
‘Ah, daar ben je! Goedemorgen!’ zegt hij opgewekt terwijl hij net een paar croissants uit de oven haalt. Ik kijk naar de bar. Er staat een compleet buffet.
‘Eh… Goedemorgen,’ mompel ik. ‘Verwacht je bezoek?’
‘Het bezoek is er al,’ zegt Maël vrolijk. Ik kijk om me heen, maar zie niemand. Maël schiet in de lach. ‘Ik doelde op jou…’
Fronsend kijk ik hem aan. ‘Oh… Dat had niet gehoeven.’
‘Geeft niet, ik doe het graag.’
‘Maar misschien wil ik het wel niet. Je hoeft me niet te behandelen als een gewond vogeltje of zo.’ Jep, daar komt mijn ochtendhumeur aan.
‘Dat is ook niet mijn bedoeling.’ Maël kijkt me verontschuldigend aan. ‘Ik wilde alleen…’
‘Je hoeft niets voor me te doen, oké? Bovendien eet ik ’s ochtend nooit.’ Ochtendhumeur: check!
‘Dat is niet zo gezond…’ oppert Maël.
Ik haal mijn schouders op. ‘Wat kan jou dat interesseren? Je kent me niet eens.’
Maël kijkt me een beetje verbaasd aan. Ik weet dat ik ’s morgens niet te genieten ben in negentig procent van de gevallen, zeker na alles wat er gebeurd is.
‘Ik zou het fijn vinden als je je niet met me bemoeit. Ik heb genoeg ellende aan mijn hoofd en heb geen zin om me tegenover anderen te moeten verklaren.’
‘Dat hoef je toch ook niet? Ik maak alleen maar ontbijt!’ Maël lijkt een beetje geërgerd. Misschien overdrijf ik ook wel een beetje, maar ik heb even geen zin om gezellig te doen.
‘Daar heb ik toch helemaal niet om gevraagd?’ Ik kijk Maël strak aan.
‘Meen je dit?’ Maël gooit de croissants op de bar en veegt zijn handen af aan een theedoek. ‘Dankjewel dat je me onderdak biedt en zorgt dat ik niet omkom van de honger. Misschien is dat beter gepast?’ Zonder me aan te kijken ruimt hij de afwas op.
‘Luister, ik ben je heel dankbaar dat je me onderdak biedt, maar ik heb een rotdag gehad gisteren, weet je dat?’
‘Denk je dat jij de enige bent die wel eens een rotdag heeft?’ Maël is druk in de weer met de vaat en kijkt me nog steeds niet aan.
‘Ik heb toevallig heel erg rottig nieuws gekregen en tot overmaat van ramp is mijn auto met al mijn spullen erin gestolen.’ Ik zet mijn handen in mijn zij.
‘Vervelend voor je…’ zegt Maël nonchalant.
Die opmerking laat me koken. ‘Ik zoek wel een andere verblijfplaats!’ Ik draai me kwaad om, stamp de keuken uit en loop naar de logeerkamer. Ik wilde mijn spullen pakken, maar realiseer me weer dat ik helemaal niets heb. Niets. Helemaal niets. Zelfs mijn kleding is gejat door die domme trut. Ik storm de logeerkamer uit en gooi de voordeur met een knal achter me dicht.

Een warme wind streelt mijn huid en de zon staat al hoog aan de horizon. Ik heb geen idee hoe laat het is. Twijfelend kijk ik naar het uitzicht voor me. Er is al behoorlijk wat bedrijvigheid op de camping zo te zien. Er zijn zelfs mensen aan het zwemmen in het meertje. Zal ik naar Brigitte en Jan-Pieter gaan? Ze zei dat ik welkom was, maar eigenlijk heb ik er geen zin in. Brigitte is echt heel aardig, maar ook een bemoeial en ik heb gewoon even geen zin om te praten en als er één ding is dat Brigitte goed kan is het praten. Ik besluit een stukje te gaan wandelen. Stap voor stap loop ik naar beneden. Poeh, die zon is echt warm. Als ik beneden aan de berg kom, houd ik het meest linkse pad aan en na een poosje loopt er een paadje het bos in. Eens kijken waar dit naartoe gaat…
Een hele poos later zie ik het allemaal niet meer zitten. Ik ben verdwaald. Ik heb geen idee hoe lang ik hier al rondloop? Een uur? Drie uur? Het is warm, ik heb honger en dorst en ik weet niet waar ik ben. Uitgeput ga ik op een grote steen zitten.
Waarom kan ik ook nooit hulp accepteren? Ik moet altijd alles zelf doen. Maël wilde alleen maar aardig zijn en ik heb hem als vuil behandeld. Dat verdiende hij niet. Ik ga mijn excuses straks aanbieden. Tenminste… als ik ooit nog de kracht vind om naar boven te klimmen. Mijn mond voelt kurkdroog en ik zou echt alles doen voor een slok water. Had ik toch maar wat gedronken bij Maël… Soms haat ik mezelf, zó eigenwijs ben ik af en toe. Ik had best wat aardiger kunnen zijn voor Maël. En iets kunnen drinken…
Oh, wat zou ik Floor graag bellen nu. Ze zou me vast opvrolijken. Ineens besef ik me dat ik haar telefoonnummer helemaal niet uit mijn hoofd weet. Hoe kan ik haar nu ooit bereiken? Zelfs al zou ik een telefoon lenen, dan nog weet ik niet hoe ik met haar in contact moet komen. Met niemand. Ik weet namelijk geen enkel telefoonnummer. Het enige nummer dat ik uit mijn hoofd kende was dat van mijn vader, maar daarboven nemen ze vast geen telefoon op. Ik kijk omhoog en zie een paar witte wolken voorbijdrijven.
‘Wat moet ik nu doen, pap?’ vraag ik hardop terwijl ik de wolken blijf volgen met mijn ogen. ‘Ik heb er een puinhoop van gemaakt…’
Ik hoor iets ritselen tussen de struiken en kijk alert om me heen. Mijn hart klopt sneller en mijn ogen zijn groot. Daar is het weer! Wat zouden hier voor wilde dieren zitten? Ik vertrouw het niet en ren weg. De takken van de struiken slaan tegen mijn benen en ik loop een paar krassen op van takken die tegen mijn armen zwiepen. Het bos wordt steeds minder goed begaanbaar. Paadjes kon ik al lang niet meer vinden. Na een poosje stop ik en luister ik aandachtig. Ik hoor iets… Water! Ik beluit het geluid te volgen en na een poosje door een dichtbegroeid stuk bos te hebben gelopen kom ik bij een rivier. Fronsend kijk ik naar het snel stormende water. Zou dit de rivier zijn die ik gisteren gezien heb bij Maël? Hij is inderdaad groter dan dat hij vanaf daarboven lijkt.
Het stromende water bezorgt me nóg meer dorst en ik vraag me af of dit water drinkbaar is. Ik weet dat je niet zomaar water moet drinken, maar ik meen me te herinneren dat als het stromend water is dat het geen kwaad kan. Toch? Twijfelend kijk ik naar het water. Ik heb zo’n dorst! Een klein slokje zal toch geen kwaad kunnen? Het water ziet er heel helder uit. In Nederland zou ik nooit iets uit een beek of rivier drinken, maar dit ziet er echt heel schoon uit.
Voorzichtig baan ik me een weg tussen de rotsen en het gras tot ik aan de rand van de rivier kom. Ik steek mijn hand in het water. Ah, wat heerlijk koel! Ik sluit mijn ogen en geniet van het koele water dat over mijn handen en polsen stroomt. Vervolgens maak ik een kommetje van mijn handen en drink een klein slokje water. Hm, het smaakt gewoon naar water. Ik neem nog een slokje. En nog een. O, wat is het fijn om te drinken!
Tevreden laat ik me op een rots zakken en steek vervolgens mijn voeten in het water.
‘Ahhh…’ Er ontsnapt een ontspannen kreet uit mijn mond. Heel even vergeet ik al mijn zorgen. Plotseling krijg ik zin om te zwemmen. Even afkoelen. Ik trek Maëls kleren uit en houd mijn ondergoed aan. Langzaam loop ik de rivier in. De stroming is denk ik wel te doen. Ik loop nog een paar passen verder naar het midden van de rivier. O, wat is dit fijn! Het water stroomt langs mijn bovenbenen en ik kijk omhoog. Dit moet die rivier wel zijn, want dat is de berg met Maëls huis geloof ik. Ik probeer een klein huisje op de berg te ontdekken, maar zie niets. Ik zet een stap richting de berg, maar glijd uit en kom met een plons in het water terecht. Shit. De stroming heeft me binnen no time een paar meter verder geduwd en ik probeer overeind te komen, maar het lukt niet. Ik zie mijn hoopje kleding steeds verder uit het zicht verdwijnen. De stroming is veel heviger dan ik dacht en ik raak in paniek. Er ontsnapt een kreet uit mijn mond en plotseling voel ik een doffe slag tegen mijn hoofd. Alles wordt zwart.

 

Hoofdstuk 8

Hoestend en proestend spuit er water uit mijn mond en neus. Verwilderd kijk ik om me heen.
‘Hallo! Hier aarde! Ben je er weer?’ Er beweegt een hand voor mijn gezichtsveld heen en weer. Vaag zie ik een jongen van een jaar of zestien voor me hangen. ‘Gaat het?’ vraagt hij.
‘Eh… Ja, ik denk het,’ zeg ik zacht.
‘Laat mij maar,’ hoor ik een vrouwenstem zeggen.
‘Hallo, ik ben Lea.’ Ik kijk naar waar de stem vandaan komt. Een meisje van dezelfde leeftijd zit naast de jongen. ‘We hebben je net uit het water gevist.’ Ze laat een stilte vallen. We hoorden een gil en iets later zagen we je met de rivier meestromen. Jason is een goede zwemmer en heeft je uit het water gehaald.’
‘O, dankjewel,’ zeg ik ietwat verbaasd. ‘Ik eh, kan het me even niet herinneren.’
‘Geeft niet, dat komt wel weer terug,’ zegt de jongen. ‘Ik heb het zelf ook eens meegemaakt.’
Plotseling voel ik mijn hoofd bonken en ik voel eraan.
‘Heb je je hoofd gestoten?’ vraagt Lea.
‘Ik geloof het wel…’ Ik ga langzaam rechtop zitten en voel een fikse hoofdpijn opkomen.
‘Doe maar rustig. Misschien heb je wel een hersenschudding,’ zegt Lea bezorgd.
‘Het gaat wel,’ zeg ik terwijl ik probeer te herinneren wat er is gebeurd. Ondertussen tas ik om me heen.
‘Ben je iets kwijt?’ vraagt Lea.
‘Mijn bril, ik zie geen steek zo.’
‘Je had geen bril op toen we je vonden. Misschien ben je hem verloren in het water?’ Lea haalt haar schouders op. ‘En eh… je hebt alleen maar ondergoed aan?’ Geweldig. Ook dát nog. Geen kleding en geen bril. Het is toch wel weer fantastisch dat ik er zo’n enorme puinhoop van kan maken.
‘Kunnen we iemand voor je bellen?’ vraagt Jason.
Ik denk na. Er is geen enkel telefoonnummer dat ik uit mijn hoofd ken. ‘Ik eh, verblijf op Camping La Vailleuse.’
‘Die ken ik,’ zegt Jason. ‘Dat is daarboven op die berg.’ Hij knikt naar opzij. ‘Zal ik even bellen?’
‘Nee, nee! Ik kom er wel,’ zeg ik vlug. Langzaam komen de herinneringen weer naar boven. ‘Ik heb mijn kleren nog ergens langs de oever liggen,’ zeg ik timide terwijl ik diep nadenk. ‘Ik ben één bocht meegesleurd, daarna werd het zwart voor mijn ogen.’
‘Dan ben je misschien nog niet zo ver van huis,’ zegt Jason en hij staat op. ‘Kun je lopen?’
Twee vragende ogen kijken me aan. Ik knik aarzelend. Lea steekt haar hand uit en helpt me overeind. Het is wel een beetje beschamend dat ik hier in mijn ondergoed loop, maar ach, ik leef nog. Na een poosje lopen zijn we bij mijn hoopje kleding. Ik was gelukkig minder ver afgedreven dan ik dacht.
‘Zullen we even met je meelopen?’ vraagt Lea als ik mijn kleding aangetrokken heb.
‘Nee, dank je, ik vind de weg wel,’ lieg ik.
‘Weet je zeker dat we niemand hoeven te bellen? Jason kijkt me vragend aan.
‘Nee, echt niet, dankjewel. Ik weet niet hoe ik jullie ooit kan bedanken?’
‘Door niet meer bewusteloos langs te komen drijven,’ zegt Jason en hij knipoogt.
‘Beloof ik,’ zeg ik lachend en ik knik. ‘Echt waar, heel erg bedankt allebei. Zonder jullie was het misschien heel anders met me afgelopen.’
‘Geen dank. Houd voor de zekerheid maar een beetje rust vandaag, of ga even langs een dokter om je hoofd na te laten kijken.’ Jason knikt naar mijn hoofd.
‘Ja, komt goed. Nogmaals bedankt.’
‘Ja, ja, is al goed.’ Jason wuift met zijn hand.
‘Tot ziens!’ Lea steekt haar hand op.
‘Tot ziens.’ Ik zwaai terug en loop dan richting het bospad waar ik vandaan gekomen was.

Poeh. Mijn leven had zomaar voorbij kunnen zijn. Dat besef komt hard binnen en de tranen beginnen over mijn wangen te stromen. Wat ben ik toch ook dom bezig geweest. Ik ken de weg hier niet, weet niet hoe gevaarlijk de stroming is en toch ben ik het water in gegaan. Alléén. Dom, dom, dom. Snikkend vervolg ik mijn weg.
‘Sue?’ Een bekende stem komt uit het bos. ‘Ben jij het?’ Ik kijk om me heen.
Ik schrik op als Maël met een mountainbike uit de struiken komt geslipt.
‘Maël!’ klinkt het verbaasd uit mijn mond. ‘Het spijt me van vanmorgen!’ zeg ik en kan mijn tranen niet meer tegenhouden. ‘Het spijt me zo erg!’ Huilend ga ik op een grote steen zitten die langs het pad ligt.
‘Wat is er gebeurd?’ Maël gooit zijn fiets neer en komt naar me toe gesneld. ‘Gaat het wel goed?’ zegt hij bezorgd en hij knielt voor me neer.
‘Sorry dat ik zo’n bitch was vanmorgen! Ik… Het is… Ik heb gewoon een paar rottige dagen achter de rug. Ik heb altijd al een ochtendhumeur. Ik wilde niet zo doen. Het was zo warm en toen ging ik het water in en ik wist niet wat er gebeurde en ik stootte mijn hoofd en toen was ik bewusteloos en hebben Jason en Lea mij uit het water gehaald en…’
‘Wát is er gebeurd? Gaat het wel?’ Maël kijkt bezorgd naar me. Het lukt me niet om iets te zeggen en het is, op mijn gesnik na, stil.
Maël komt naast me zitten. ’Het spijt mij ook. Ik had een pesthumeur vanmorgen, omdat ik al ruzie had gehad met Jennifer.’ Ik kijk op. Nou, als dat zijn vorm van pesthumeur is, dan ben ik een monster in de ochtend.
‘Komt dat door mij? Ze leek niet zo blij te zijn dat ik bij je logeer?’ zeg ik voorzichtig.
‘Jennifer is een geval apart…’ zegt Maël met een zucht. ‘Ze is mijn ex…’
‘Laat me raden: ze kan het niet accepteren dat jullie niet meer samen zijn?’
Maël schiet in de lach. ‘Ben je soms relatietherapeut?’
‘Nee.’ Ik schiet ook in de lach. ‘Niet echt… maar ik vermoedde zoiets.’
‘Nou, je hebt gelijk. Ze wil het niet accepteren, maar ze heeft het aan zichzelf te danken.’
‘Wil je er iets over kwijt of liever niet?’ vraag ik voorzichtig.
‘Nou, er is niet zoveel over te vertellen. Ze ging vreemd en toen heb ik er een punt achter gezet.’
‘O!’ zeg ik verwonderd. ‘Nou, dan kunnen we elkaar een hand schudden.’
Maël kijkt me verbaasd aan en steekt dan zijn hand uit.Verbaasd grijp ik hem vast. Ik bedoelde het niet letterlijk… ‘Dus dat waren die rottige dagen?’
Ik knik bevestigend. ‘Lang verhaal kort: Ik wilde mijn vriend verrassen met een bezoekje. Toen betrapte ik hem met een ander in bed. Later bleek dat hij al anderhalf jaar een relatie met haar had en als klap op de vuurpijl: hij krijgt een baby met haar.’
‘Meen je dat?’ Maël kijkt me met grote ogen aan.
Ik knik. ‘Blijkbaar kon hij het niet handelen dat ik geen kinderen kan krijgen en dus doet hij het maar op deze manier.’
Maël kijkt me met nog grotere ogen aan. ‘Je kunt geen kinderen krijgen?’ vraagt hij voorzichtig. Ik schud mijn hoofd en haal mijn schouders op.
’Nee…’
‘Oh, sorry. Het spijt me,’ hakkelt Maël. ‘Ik wist niet dat het zo heftig was …’
‘Dat kun je ook niet weten. Ik neem het je niet kwalijk.’
‘Als je ooit je hart wilt luchten…’ Maël kijkt me verwachtingsvol aan. Ik knik. ‘Wat zeg je ervan als we je eens terug naar de camping brengen en je dan even gaat rusten?’ Maël pakt zijn fiets en knikt richting de camping.
‘Lijkt me een goed plan,’ zeg ik timide.

We lopen zwijgend door het bos. Ik zeg Maël niet dat ik zo blind ben als een mol zonder mijn bril, maar dusver heb ik nog geen brokken gemaakt. Als Lea en Jason er niet waren geweest, was ik nu misschien wel dood geweest. Ik denk aan mijn vader. Zou ik hem dan weer zien, als ik dood ben? Snel schud ik de gedachten uit mijn hoofd.
‘Gaat het?’ vraagt Maël als hij me toevallig met mijn hoofd ziet schudden.
‘Ja, sorry, ik was in gedachten…’
‘We zijn er bijna, nog een kwartiertje.’ Maël wacht tot ik hem voorbij loop. ‘Ga jij maar voorop, dan kan ik je beter in de gaten houden. Gewoon hier omhoog, het pad volgen.’ Ik knik zwijgend. Shit. Nu wordt het lastiger. Net hoefde ik alleen Maël maar te volgen. Stap voor stap loop ik door. Ik heb nog steeds enorme dorst. Ik drink de hele kraan leeg bij Maël.
‘Gaat het wel met je?’ vraagt Maël na een paar minuten. ‘Je loopt ineens heel langzaam en een beetje… vreemd?’ Oké, oké, ik zal het maar opbiechten.
‘Ik eh, zie eigenlijk niet zo heel goed zonder bril…’ zeg ik beschaamd.
‘O verhip ja! Je bril! Wat vervelend. Die ligt zeker in de rivier?’
‘Jep…’ Ik rol met mijn ogen.
‘Nou, dan ga ik weer voorop,’ zegt Maël en hij manoeuvreert zijn fiets behendig langs me heen.
Na een kwartier komen we aan de rand van de camping en ik ben blij dat ik bijna thuis ben. Of ja, thuis… op de plek waar ik vannacht geslapen heb.
‘Nu díe kwelling nog en je kunt de rest van de dag rusten,’ zegt Maël terwijl hij naar de berg voor ons knikt. Zijn houten huisje ligt er vredig bij, alsof het wil zeggen: “kom maar bij mij, lieve Sue. Ik zal voor je zorgen.”
Ik zucht diep en kijk Maël even aan.
‘Kom, ik help je,’ Maël legt zijn fiets neer en steekt zijn hand uit. Ik grijp hem vast. Zijn handen voelen wonderbaarlijk zacht, op de stukjes eelt op zijn vingers na. Dat is een bijkomstigheid van het gitaarspelen, weet ik. Zijn hand vouwt zich om de zweterige hand van mij. Ik schaam me eigenlijk voor mijn kleffe hand, maar probeer niets te laten merken. Maël geeft een kort rukje aan mijn arm als teken dat we aan de klim beginnen. Stap voor stap loop ik naar boven.
Eindelijk, ik ben er! Met een grote, diepe zucht laat ik me op bed vallen.
‘Heb je nog iets nodig?’ vraagt Maël die in de deuropening is blijven staan.
‘Water!’ zeg ik dorstig. Ik verga van de dorst.
‘Komt in orde!’ Maël verdwijnt uit de deuropening en komt niet veel later terug met een groot glas water. ‘Alsjeblieft,’ zegt hij en hij reikt me het glas toe. Ik kom overeind en pak het glas over. Ik sla het in één teug achterover.
‘Zo, jij had dorst!’ zegt Maël lachend.
‘Ja, zeg dat!’ Ik geef hem het lege glas terug.
‘Wil je nog meer?’
‘Ja, graag.’ Ik knik. Maël haalt nog een glas water. Deze keer drink ik het maar half leeg en laat de rest even voor wat het is.
‘Rust maar lekker uit, dat heb je wel verdiend na dit avontuur.’ Maël staat op en kijkt naar me. Ik kan zijn blik niet thuisbrengen. Het heeft iets van medeleven, maar er zit nog iets anders door gemengd, al kan ik niet achterhalen wat.  ‘Als er iets is, ik ben hier, het is mijn vrije dag.’
‘Oké…’ Ik knik en wacht tot hij de kamer verlaat.
‘Goed, rust lekker uit.’ Maël draait zich om en trekt de deur achter zich dicht.
Weer laat ik me achterover zakken. Ik duw het kussen in de vorm die ik fijn vind en laat mijn hoofd erop rusten.
Mijn hoofd begint weer te bonken. Steeds harder en harder. Ik kan zo niet slapen. Ik sta voorzichtig open en loop richting de woonkamer. Ik voel me een beetje duizelig.
‘Maël?’ zeg ik zacht terwijl ik de woonkamer nader.
‘Wat is er?’ Maël draait zich om en kijk me vragend aan.
‘Heb je misschien een paracetamol of zoiets? Ik heb nogal hoofdpijn…’
‘Ik pak er een, moment!’ Maël haast zich naar de keuken. Ik hoor gerommel in de kastjes en de kraan. ‘Alsjeblieft.’ Hij reikt me een glas water en een paracetamol aan.
‘Dank je, ik…’ Met het glas nog in mijn handen voel ik hoe ik naar de grond word getrokken en met een klap neerkom.
‘Sue!’ Ik hoor Maëls stem in de verte. ‘Sue!’ Hij schudt aan mijn schouders. ‘Sue! Ben je daar? Sue!’ Zijn stem wordt iets harder. ‘Is alles goed?’ Verward kijk ik om me heen. ‘Sue?’
Ik haal diep, schokkend adem en als ik Maëls blik vang komt er een golf van emoties naar buiten en voor ik er erg in heb lig ik te huilen als een klein kind.
‘Sue? Wat is er? Heb je pijn? Sue?’ Maël schudt hopeloos aan mijn schouders.
‘Nee… Ik… heb geen pijn,’ zeg ik snikkend. Ik geloof dat ik mijn hoofd te hard gestoten heb in die rivier en er komen ineens allemaal dingen naar boven die ik weggestopt had.
Ik zie mijn moeder verschijnen die naar me schreeuwt, daarna zie ik papa levenloos in zijn stoel zitten en dan zie ik Daan met een baby in zijn hand en een vreemde, blonde vrouw naast hem. Ik kan er niets aan doen, maar ik kan alleen maar huilen. Hoe ben ik in deze ellende terecht gekomen? Waar heb ik de shit die ik op mijn bord krijg aan te danken? Wat heb ik verkeerd gedaan? En wat doe ik in hemelsnaam in Frankrijk? Wie ben ik eigenlijk?

Maël is naast me op de grond komen zitten en heeft mijn hoofd op zijn schoot gelegd en streelt mijn haar. Hij zegt niets en laat me huilen. Af en toe praat ik, of doe ik een poging om iets te zeggen, maar de tranen maken het moeilijk om iets uit mijn mond te krijgen waar iemand een touw aan vast kan knopen.
‘Sue…’ probeert Maël, maar ik ben nog steeds in een andere staat van zijn. ‘Sue? Luister eens. Luister eens naar mijn stem,’ probeert hij nogmaals. ‘Doe met me mee.’
Ik weet niet waar hij het over heeft, maar ik kan niets anders dan huilen nu. ‘Adem in…’  Maël ademt diep in. ‘En adem uit…’ En dan blaast hij alle lucht langzaam uit. ‘Adem in… twee, drie vier… En weer uit… twee, drie, vier, vijf…’ Maël ademt op dit ritme in en uit. ‘Nog een keer…’
Ik probeer mee te doen. De eerste twee keer lukt het niet, maar dan ineens heb ik het te pakken.
‘Adem in… twee, drie, vier… En uit… twee, drie, vier, vijf… Goed zo! En nog eens!’
We ademen in hetzelfde tempo en ik voel een vreemd soort rust in mijn lichaam nestelen. Dit voelt fijn. In. En weer uit. In. En weer uit. Het lijkt wel alsof ik in een soort trance kom. De rust in mijn lichaam breidt zich uit naar mijn hoofd en ineens zijn alle nare gedachten weg en is er alleen nog de ademhaling van Maël en mij. De rest van de wereld bestaat niet meer. In…. En uit… Ik lijk bijna te zweven. Dit is fijn. Hier wil ik blijven. Wat is het hier stil en vredig.
‘Goed zo. En nu rustig weer op je eigen tempo ademhalen,’ zegt Maël rustig. Ik wordt langzaam weer terug naar de werkelijkheid getrokken. Maëls hoofd hangt boven dat van mij.
‘Wat was dat?’ Met grote ogen kijk ik hem aan.
‘Voel je je beter?’ Aan de rechterkant van zijn mond ontstaat een lachrimpel.
‘Ja! Wat was dat? Wat heb je met me gedaan?’ vraag ik verbaasd.
Maël schiet in de lach. ‘Ik heb niets met je gedaan. Dat heet mediteren…’ Maël kijkt me lachend aan.
‘O.’ Ik dacht altijd dat mediteren heel zweverig was en dat je in zo’n gekke houding met je vingers in de vorm van een rondje moest zitten op een matje en dan eh, ja iets deed.’ Met opgetrokken wenkbrauwen kijk ik hem aan. ‘Maar dít is dus mediteren?’
‘Jep.’
‘Nou… dat valt dan wel mee,’ zeg ik droog en Maël schiet nogmaals in de lach.
‘Minder zweverig dan je dacht?’
‘Ja,’ geef ik toe. Heel langzaam kom ik overeind. ‘Dankjewel,’ zeg ik als ik naast hem zit. ‘Het voelde fijn. Ik was even alles vergeten. Alle narigheid.’
‘Dat was ook de bedoeling,’ zegt Maël met een knipoog. ‘Ik had het gevoel dat het je allemaal te veel werd.’
‘Ja…’ Mijn blik dwaalt af en ik sla mijn ogen neer. ‘Het spijt me dat ik zo’n lastpak ben. Eerst word ik kwaad, terwijl je mij een dak boven mijn hoofd biedt, vervolgens loop ik kwaad weg, was ik bijna dood, moet jij me komen halen en naar huis brengen… En als klap op de vuurpijl val ik flauw en ga ik bijna hyperventileren.’
‘Valt best mee, toch?’ grapt Maël en ik schiet in de lach. ‘Je moest eens weten hoe mijn dagen met Jennifer eruitzagen.’ Ik moet nog harder lachen.
Als we allebei uitgelachen zijn valt er een stilte en dan ineens, zomaar, doe ik iets wat ik nog nooit gedaan heb. Ik stort mijn hart uit bij een soort van vreemde… Ik vertel hem alles over mijn verleden. Dat mijn moeder me nooit goed genoeg vond, dat ze er vandoor ging met een jongere, rijke gast en mijn vader achterliet. Dat hij het niet kon verwerken en uit het leven stapte en dat ik degene was die hem vond. En dan het hele verhaal over Daan. Het voelt goed om alles eruit te gooien.
‘Jeetje, Sue…’ Maël kijkt me sprakeloos aan. Hij staat op en ik kijk hem verwonderd aan. Hij loopt naar zijn gitaar en komt weer naast me zitten zonder verder iets te zeggen.

‘Keep on hanging on.
Keep on, keep on, keep on hanging on.
Don’t look back to what’s gone.
You’re not alone, oh, oh.

Take my hand and we’ll move along.
Eyes to the road and move on.
Keep hanging on.
Keep on, keep on, keep on hanging on.

Feel it coming, let’s keep going.
You’ve got what it takes, forget all your sins.
All you need is a new road.
Here you go, here you go, oh, oh.
This is where your adventure begins.

Keep on hanging on.
Keep on, keep on, keep on hanging on.
Don’t look back to what’s gone. You’re not alone.
Take my hand and well move along.

Eyes to the road and move on, oh, oh.
Keep hanging on, keep on, keep on, keep on hanging on…’

Maël speelt nog een paar maten op zijn gitaar en dan is het stil. Oorverdovend stil. Met open mond staar ik naar Maël. Ik ben helemaal van mijn padje af. Wat kan die gast goed zingen! Zijn stem is prachtig!
‘Het is nog niet helemaal klaar. Het is maar een opzetje van iets waar ik mee bezig was.’
‘Het is geweldig! Het is… Je bent… Ik… Ik ben sprakeloos!’ stamel ik. De lachrimpels die om zijn mond verschijnen laten ook twee kleine kraaienpootjes opduiken naast zijn ogen. ‘Zo vaak ben ik niet sprakeloos, weet je?’ zeg ik, nog steeds overrompeld over wat er zojuist gebeurd is.
‘Nee, zo’n vermoeden had ik al…’

 

Hoofdstuk 9

Ik lig weer op bed, met twee paracetamols op en het melodietje dat Maël speelde blijft door mijn hoofd dansen. Keep on hanging on. Keep on, keep on, keep on hanging on. Don’t look back to what’s gone. You’re not alone, oh, oh. Take my hand and we’ll move along. Eyes to the road and move on.
Het is precies hoe ik me voel, als ik eerlijk ben. Ik moet gewoon door. Niet meer omkijken naar wat er gebeurd is, maar gewoon door met mijn leven. Een nieuwe weg inslaan. Eyes to the road and move on…Zou ik hier in Frankrijk een nieuw bestaan op kunnen bouwen? Ver weg van mijn moeder en Daan. Maar Floor dan? Ik kan haar toch niet achterlaten?
Ik vlieg overeind als ik me realiseer dat ik haar kan mailen! Waarom heb ik daar niet eerder aan gedacht! Ik ben mijn telefoon dan wel kwijt, maar ik kan nog altijd inloggen in mijn mail.
Ik sta weer op en loop naar de woonkamer, waar Maël zacht neuriënd aan de tafel zit met een stapel papier voor zich.
‘Maël?’ Maël schrikt op.
‘Jeetje, Sue! Ik schrik me een hoedje!’ Hij heeft zijn hand op zijn hart gelegd.
‘Ik ben het maar,’ zeg ik met een glimlach om mijn mond. ‘Ik vroeg me af of ik misschien even je laptop mag lenen?’ Ik knik naar de laptop die aan de andere kant op de tafel ligt. ‘Ik moet mijn mail even checken, als dat kan?’
‘O, natuurlijk.’ Maël staat op van zijn stoel, pakt zijn laptop en logt in. ‘Alsjeblieft.’
‘Dankjewel.’ Ik neem plaats tegenover hem en met samengeknepen ogen kijk ik naar het scherm en log in op mijn mail. ‘Holy shit!’
‘Wat is er?’ Maël kijkt me vragend aan.
‘O sorry, zei ik dat hardop?’ Ik moet lachen. ‘Er is niets, ik heb alleen eh… veel mailtjes ontvangen…’
‘Ah zo…’ Maël knikt en buigt zich weer over zijn papieren.
Jeetje zeg. Daan heeft me, even tellen… Zestien keer gemaild. Zestien keer! Wát? Moet ik de mails lezen of zal ik ze gewoon weggooien? Ik denk na. Wil ik nog iets met hem te maken hebben? Ergens wil ik weten wat hij te zeggen heeft, maar eigenlijk boeit het ook niet meer. We komen nooit meer samen. Ik besluit de mailtjes van hem te laten voor wat ze zijn. Ik gooi ze niet weg, maar lees ze ook niet. Floor heeft ook gemaild. Twee keer.

Ik open de eerste mail. Deze heeft ze gestuurd op de dag dat ik vertrok. Ze heeft toch nog kunnen achterhalen waar haar oom woont, maar het maakt niet meer uit. Ze vraagt ook of ik weet hoelang ik weg denk te blijven. Ik open haar tweede mail.

Sue! Waar ben je? Waarom neem je niet op en lees je mijn berichtjes niet?
Er is toch niets ergs gebeurd hoop ik?
Ik begrijp dat je overstuur bent door Daans actie, maar laat alsjeblieft iets van je horen, ik maak me zorgen.
Als ik over twee dagen nog niets gehoord heb, ga ik de politie bellen, hoor!
Ik hoop dat alles goed is.
Dikke kus,
Floor 

Ik kijk naar de datum. ‘Shit,’ zeg ik hardop. Maël kijkt op. ‘Sorry!’ Ik zet een gemaakte glimlach op. ‘Even iets regelen,’ zeg ik snel.

Lieve, lieve Floor.
Sorry, sorry, sorry! Mijn telefoon is kwijtgeraakt en ik had geen laptop of iets om je te mailen.

Ik hoef er niet bij te zeggen dat ik er nu pas aan dacht dat ik haar kon mailen toch? Nee…

Alles is goed. Mijn telefoon is dus kapot, mijn auto is gestolen en ik ben bijna verdronken in de rivier. Eh, oké, dat klinkt erger dan het is. Of ja, niet dat het fijn is dat het gebeurd is, maar ik ben in goede handen. Eerlijk gezegd heb ik het hier best naar mijn zin. Ik zit op een camping, waar ik dankzij twee hele lieve Nederlandse mensen ben aangekomen. Ze hebben me een lift aangeboden nadat mijn auto was gestolen.
Ik logeer nu bij Maël, de zoon van de eigenaar van de camping. Hij is best aardig.

Ik kijk zo onopvallend mogelijk op naar Maël die met een frons naar het papier voor zich kijkt.

Hij is best knap, als ik heel eerlijk ben. Ik heb wel al ruzie met hem gemaakt, maar ja, je kent me hé? Ik pas me niet altijd even goed aan in sommige situaties…
Nou, ik ben dus helemaal in orde. Maak je over mij geen zorgen, ik maak het goed. Ik mail je snel weer!
Dikke kus,
Sue

‘Zo,’ zeg ik en ik sluit mijn mail af.
‘Doe je dat vaker?’ Maël kijkt me vragend aan terwijl hij op de achterkant van zijn pen bijt. Oeh, dat ziet er best sexy uit. Hè, wat? Ik mag niet zo over hem denken!
‘Wat?’
‘In jezelf praten.’
‘Eh, blijkbaar wel… Is dat erg?’ Ik kijk hem vragend aan.
‘Nee, maar dan weet ik dat ik niet altijd hoef te reageren.’ Maël knipoogt. ‘Zeg, denk je dat je je goed genoeg voelt om vanavond een paar uurtjes op pad te gaan?’
‘Ja, ik denk het wel. De hoofdpijn is al minder aan het worden,’ lieg ik.
‘We gaan het rustig aan doen, geen zorgen. We gaan geen wilde rivieren oversteken of zo,’ grapt Maël.
‘Ha, ha. Jij bent zeker de leukste thuis?’
‘Altijd,’ zegt hij trots. Ik schiet in de lach.
‘Als je zorgt dat je om zeven uur klaar bent, dan zorg ik voor de rest,’
‘Eh, ja even een kleine kanttekening: Ik heb dus nog steeds geen fatsoenlijke kleren…’
‘O, dat is waar ook…’ Maël denkt na.
‘En ik zie geen steek.,’ voeg ik eraan toe.
‘Wacht eens even. Ik heb een idee! Kom mee.’ Maël staat op en loopt naar de deur. ‘Kom, we zijn zo terug!’ verzekerd hij mij.

Ik volg Maël naar buiten, de berg af – en dus moet ik hem straks ook weer op – naar een klein gebouw een paar minuten verderop. Maël opent het gebouw met een van de sleutels aan zijn sleutelbos en loopt naar binnen.
‘Dat ik hier niet eerder aan gedacht heb!’ zegt hij tegen zichzelf. ‘Kijk eens aan, hier is het!’  Maël knipt het licht aan en ik kijk naar een stuk of zeven grote bakken met kleding. ‘Gevonden voorwerpen,’ verklaart Maël.
‘Ah,’ ik knik begrijpend.
‘Kijk eens of er iets tussen zit dat past en wat je leuk vindt.’
Ik loop naar de eerste bak en haal alles eruit. Niets. Allemaal kinderkleding of iets voor oude vrouwen. De tweede bak. Hey, een korte broek. Die zou wel eens kunnen passen. Ik vind ook nog een shirt. Uit de derde bak haal ik een blouse en een rok. Bak vier, vijf en zes zijn onbruikbaar. De laatste bak. Ik zie een gekleurd bandje en trek eraan. Een vrolijk gekleurde jurk komt tevoorschijn. Hij is prachtig! Ik kijk naar de maat. Perfect! Die neem ik ook mee.
‘Dankjewel!’ zeg ik tegen Maël als ik mijn stapeltje kleding bij elkaar leg. ‘Ondergoed koop ik liever nieuw.’
Maël knikt begrijpelijk. ‘Dat komt goed. Als je me zegt welke maat, zorg ik dat je een voorraadje hebt.’
‘Eh, hoe dat dan?’ Ik kijk Maël verbaasd aan.
‘Ik moet over een half uurtje in de stad zijn, daar heb ik een afspraak met de burgemeester. Ik kan op de terugweg wat voor je meenemen.’
‘Maar…’ Ik vind de gedachten dat Maël ondergoed voor mij moet kopen een beetje vreemd.
‘Geen ge-maar. Het is geen moeite. Ik weet een leuke zaak. Welke maat heb je?’
Ik doe mijn mond open om iets te zeggen, maar het lukt niet. Moet ik hem vertellen welke maten ik in mijn ondergoed heb? Hoezo ongemakkelijk?
‘Eh… M?’ Ik kijk Maël met gefronste wenkbrauwen aan.
‘Is dat een vraag of waarom zeg je het zo?’ Maël kijkt me niet-begrijpend aan.
‘Ja, nee, het is… Ja, een M,’ hakkel ik.
‘Oké, en je andere maat?’ Maël kijkt me afwachtend aan. Welke andere maat? Ik heb maar één maat. O, wacht! Ik voel mijn hoofd rood kleuren. Dit meent hij toch niet echt?
‘Andere maat?’ Ik probeer tijd te rekken om een goed antwoord te kunnen bedenken.
‘Je weet wel…’ Maël knikt naar mijn boezem.
‘O, haha! Ja die maat!’ Shit wat gênant dit. ‘Die eh, is…’ Mijn hoofd is vast zo rood als een kreeft. ‘Die maat is…’ Ik wil hem helemaal mijn cupmaat niet vertellen, maar met één bh kom ik niet zo ver, aangezien ik me steeds een ei uit zweet zodra ik die berg bij het huis op moet. ‘Dan moet je zoeken naar 80C,’ Ik voel hoe het bloed naar mijn wangen en daarna mijn hoofd stijgt. Ik krijg het nog warmer dan dat ik het al had. Ik ben zojuist door de grond gezakt.
‘Goed, M en 80C, komt helemaal in orde.’ Maël lijkt er niet echt mee te zitten dat hij vrouwenondergoed gaat kopen, maar ik des te meer.
Ik pak snel het stapeltje kleding en loop het gebouw uit. Maël sluit de deur en zet een paar snelle passen om weer bij me te komen.
‘Zeg, wil je dat ik ook lenzen meeneem? Of loop je liever de hele tijd als een blinde mol rond?’ zegt Maël plagerig.
‘O, ja dat zou fijn zijn!’ Ik vertel hem welke lenzen ik draag en hij knikt bevestigend.
‘Mag ik je iets vragen?’ Maël kijkt me afwachtend aan. Ik knik instemmend. ‘Als je iets kon veranderen wat er de afgelopen dagen gebeurd is, wat zou dat dan zijn?’
‘Ik zou willen dat mijn auto niet gestolen was en dat ik mijn telefoon niet in het water gegooid had.’
‘Wacht… Heb je je telefoon in het water gegooid? Ik dacht dat hij gestolen was, samen met je auto?’ Maël kijkt me verbaasd aan.
‘Nee, dat gebeurde net daarna… Ik was boos en toen heb ik mijn telefoon in een of ander beekje gegooid.’
‘Oké, goed om te weten dat ik mijn telefoon bij je uit de buurt moet houden als je in een boze bui bent,’ grapt Maël en ik moet er om lachen.

We zijn inmiddels weer bij de berg aangekomen. Die verdomde berg. Ik ga hem De Zweetberg noemen denk ik, want het is onmogelijk om boven te komen zonder ook maar een beetje te zweten.
‘Ik pak even wat spullen, dan ben ik tot een uur of zes weg. Zorg je dat je dan klaar bent?’ Maël kijkt me vragend aan.
‘Wat is klaar? Moet ik iets speciaals doen of dragen of wat is de bedoeling?’
‘Niks speciaals. Doe gewoon aan waar je je fijn in voelt en zorg dat je een beetje honger hebt.’ Maël glimlacht en sprint naar boven. Ik niet. Ik doe het stap voor stap en kom uiteindelijk ook boven. Bezweet.
‘Ma maison est votre maison,’ zegt Maël met een grote lach om zijn mond. ‘Doe alsof je thuis bent. Ik zie je over een paar uurtjes!’ Maël loopt de deur uit en ik kijk hem na door het raam naast de deur.
Er is iets met hem. Ik weet niet wat, maar hij is anders. Anders dan andere mannen. Hij is zo vrij en zo… Gelukkig? Het lijkt alsof het leven hem toelacht en hij dansend door het leven gaat. Ik zou me ook graag zo willen voelen.

In gedachten verzonken loop ik naar de badkamer en neem een frisse douche. Dat doet me goed. Na de verfrissende douchesessie kijk ik naar de kleding die ik meegenomen heb. Wat zal ik eens aan doen? Hm… Ik probeer de korte broek met de blouse. Nee, dat is het niet. De broek met het shirt ook niet. Ik besluit de jurk te proberen, al ben ik bang dat hij misschien iets té is voor iets “gewoons” zoals Maël zei. Ik trek hem aan en kijk in de spiegel. Hij is prachtig! De donkere, gele kleur laat mijn haar er echt uitspringen. Normaal gesproken wil ik niet zoveel nadruk leggen op mijn haar, maar deze jurk doet er iets mee. Ik weet niet wat het is. Er zitten bloemen in met dezelfde kleur als mijn haar lijkt het wel. Het decolleté had iets verder dicht gemogen, maar goed, ik zal het ermee moeten doen ben ik bang, want de andere outfits waren meer echt camping outfits. Ik weet niet wat Maël in petto heeft, maar ik wil niet underdressed verschijnen, dus de jurk it is. Dan maar overdressed in het ergste geval.
Ik doe mijn best om mijn haar te fatsoeneren en er een leuk kapsel van te maken, maar erg goed ben ik er niet in. Nooit geweest ook. Misschien had ik Maël ook om haarverzorgingsproducten moeten vragen? Maar dat is zo stom om aan een man te vragen. Ik kijk op naar mijn spiegelbeeld. Alsof het niet vreemd is dat een man die ik amper ken mij ondergoed gaat kopen? Ik haal mijn schouders op. Ach ja… Er zijn ergere dingen. Een nonchalante staart is wel gewoon goed vandaag.

Net voor zessen begin ik een beetje kriebels te krijgen. Ik ben zo benieuwd naar wat we gaan doen. Waarschijnlijk ergens eten en dan eh, ja, wat dan?
Niet veel later komt Maël de berg op geklommen. Hij heeft een rode, papieren zak in zijn linkerhand en een witte plastic zak in zijn rechterhand.
‘Daar ben ik weer!’ zegt hij opgewekt terwijl hij binnenkomt. Als hij mij opmerkt, staart hij me met grote ogen aan. ‘Wat… zie je er goed uit in die jurk!’ zegt hij en hij bekijkt me van top tot teen. Ik voel een blos op mijn wangen verschijnen.
’Is het te overdreven? Ik wist niet wat ik aan moest en…’
‘Het is perfect!’ Maël glimlacht en ik ontdek een twinkeling in zijn ogen. ‘Je ziet er prachtig uit, Sue.’ Terwijl hij dat zegt overhandigt hij me een doosje met lenzen.
‘O, super! Ik doe ze meteen in!’ Ik open het doosje en doe de lenzen in.
‘Ah, dit is echt zoveel beter!’ zeg ik met een glimlach.
‘Voor jou.’ Maël reikt me het rode tasje aan. Is hij nu nerveus of zie ik dat verkeerd? Ik open het tasje en besef dan pas wat het is. Het ondergoed! ‘Toe, kijk maar of het goed is.’ Maël kijkt me verwachtingsvol aan.
Dit is ongemakkelijk! Nog ongemakkelijker dan eerder vandaag. Mijn vingers raken een zacht stuk stof. Voorzichtig pak ik het vast en haal het uit het tasje. Een rode, kanten slip komt tevoorschijn. Rood? Ik durf Maël niet aan te kijken.
‘Er zit nog meer in…’ Maël knikt naar het tasje. Ik voel nogmaals met mijn handen in het tasje. Weer voel ik een stuk stof, maar het voelt anders dan dat van net. Ook zacht, maar anders zacht. Oh, een string. Een zwarte string. Binnen een seconde heb ik een hoofd zo rood als een tomaat.
‘Ik wist niet of je slips droeg of strings, dus ik heb ze allebei maar meegenomen.’
‘O, haha, ja. Dat is eh… goed gedacht van je.’ Ik weet niet wat ik moet zeggen. Wat móet ik zeggen? Ik draag nooit zo’n luxe ondergoed. Ik koop het gewoon bij de Zeeman of zo.
‘Nog één item,’ zegt Maël en ik zie dat hij ook rode wangen gekregen heeft.
Ik vis het laatste deel uit het rode tasje. Een zwarte bh met kant en een klein rood strikje in het midden ligt in mijn handen. Het ziet er duur uit.
‘Ik hoop dat je het mooi vindt…’ Maël is nog een beetje roder geworden, net als ik. Het is ook zo warm geworden hier!
‘Ja, mooi,’ zeg ik moeizaam.
‘Ik denk dat het je prachtig zal staan…’ Maël heeft een speelse blik in zijn ogen staan. Ik lach een beetje ongemakkelijk terug.
‘Juist ja… Ik zal ze straks wel even passen…’ Ik draai me om om het ondergoed op tafel te leggen ‘Wat eh… wat krijg je van me voor dit alles?’
‘Niets! Cadeautje van mij.’ Er staat een grote glimlach om Maëls mond.
‘O. Dank je.’ Ik weet niet zo goed wat ik verder nog kan zeggen.
‘Ga je mee?’ Maël kijkt me vragend aan en houdt het witte tasje omhoog. ‘Ik heb een leuke verassing voor je.’
Ik loop achter Maël aan het huisje uit en volg hem. We gaan deze keer niet de bekende weg naar beneden, maar lopen om het huisje heen en volgen daar een klein paadje.
‘We zijn er zo, een paar minuutjes lopen,’ zegt Maël opgetogen. Hij lijkt er zin in te hebben.

Na een paar minuten komen we bij een open plek tussen de bomen. Ik sla mijn handen voor mijn mond en kijk Maël met grote ogen aan.
‘Verrassing!’ roept hij blij en hij spreidt zijn armen wijd uit elkaar.
Maël heeft een prachtig kleed op de grond gelegd met een paar kussens erbij. Er staan borden en glazen en een rieten mand. Aan de bomen hangen gekleurde lampionnen. Het lijkt wel een plaatje uit een magazine! Een paar meter naast het kleed stroomt een heel smal beekje, dat naar de rand van de open plek stroomt en als klein watervalletje naar beneden valt.
‘Wat mooi!’ zeg ik overdonderd. ‘Hoe heb je dit nu weer voor elkaar gekregen?’ Met grote, vragende ogen kijk ik hem aan.
‘Ach,’ Maël haalt zijn schouders op. ‘Het is niets… Ik wilde je gewoon een leuke avond bezorgen na alles wat je de afgelopen tijd hebt meegemaakt.’
‘Dat is echt het liefste wat iemand ooit voor me gedaan heeft!’ De tranen springen in mijn ogen en ik kan niet geloven dat iemand dit zomaar voor mij klaargemaakt heeft. Het is zó ontzettend mooi. Ik voel me zó gelukkig op dit moment.  ‘Dankjewel,’ zeg ik terwijl ik een traan wegveeg.
‘Ga lekker zitten,’ Maël gebaart naar de kussens die op het gekleurde kleed liggen. Ik ga op het groene kussen zitten. ‘Ik heb wat lekkers meegenomen.’ Hij tilt de witte zak op die hij nog steeds vast heeft.

 

Hoofdstuk 10

Het eten dat Maël meegenomen heeft is verrukkelijk. Het zijn allemaal kleine hapjes. We hebben bijna alles op. Ik heb zo gelachen met Maël en ik moet eerlijk bekennen dat ik me al in tijden niet meer zo ontspannen en zo goed gevoeld heb als nu.
‘Vond je het lekker?’ vraagt Maël terwijl hij de restjes eten en de bakjes bij elkaar verzamelt en weer terug doet in de witte plastic zak.
‘Het was heerlijk!’ zeg ik met een grote glimlach om mijn mond. ‘Goed gekookt.’ Ik knipoog naar hem.
‘Weet ik,’ zegt hij zelfvoldaan en we schieten allebei in de lach.

Als Maël alles opgeruimd heeft, schudt hij zijn kussen een beetje op en gaat op het kleed liggen. ‘Kom erbij!’ zegt hij en hij klopt op het kleed als teken dat ik naast hem moet gaan liggen. Ik gehoorzaam. Als ik mijn hoofd op het kussen laat rusten kruipt er een oase van voldoening over me heen. Ik zucht diep.
‘Het lijkt wel alsof alle ellende van de afgelopen tijd al lang geleden is,’ beken ik terwijl ik naar de lucht staar.
‘Dat doet me goed te horen,’ zegt Maël en hij draait zijn gezicht naar dat van mij. Ik kijk hem aan. ‘Dat was mijn bedoeling.’ Zijn ogen stralen en de lachrimpel om zijn mond laat een lijntje achter als hij zijn mond weer ontspant.
‘Weet je?’ Ik kijk Maël vragend aan. ‘Dit klinkt heel gek wat ik nu ga zeggen…’
‘Try me,’ zegt Maël nieuwsgierig.
‘Er is een liedje en daar zingen ze I like me better when I’m with you…’ Ik voel het bloed in mijn lichaam sneller stromen. ‘Dat is ook hoe ik me voel bij jou, als ik heel erg goed naar mijn gevoel luister. Ik voel me heel anders met jou in de buurt. Relaxter en om de een of andere reden normaler.’
‘Nou, dat zie ik dan maar als een compliment,’ zegt Maël luchtig en hij lacht. Zijn ogen stralen en zijn lachrimpels zijn weer tevoorschijn gekomen. ‘Maar even voor de duidelijkheid: je bent niet normaal.’ Hij kan zijn lach niet onderdrukken. Ik schiet ook in de lach. ‘En dat bedoel ik op de goede manier!’ voegt hij er nog aan toe.
‘Oké, toch?’ grap ik. Ik adem diep in en probeer in het moment te zijn zoals toen Maël met me deed toen ik flauwgevallen was.
‘Zou je nog eens een meditatie met me willen doen?’ vraag ik Maël voorzichtig.
‘Ja hoor. Maar al te graag.’ Maël knikt bevestigend en ik zie dat deze vraag hem positief overvalt. ‘Mag ik je hand vastpakken?’ vraagt Maël zacht.
‘Ja,’ zeg ik verrast. Ik voel zijn warme hand de mijne raken en zijn vingers vinden een weg tussen die van mij. Er borrelt iets geks op in mijn buik. Ik kan het niet laten om te glimlachen.
‘Goed, sluit nu je ogen en luister naar mijn stem.’
Ik doe wat Maël zegt en sluit mijn ogen.
‘Haal diep adem door je neus.’ We ademen synchroon in. ‘En weer uit door je mond.’ Ook dat hebben we goed getimed. Na een paar keer in en uit te hebben geademd voel ik me enorm ontspannen.
‘Denk nu aan een plek waar je graag wilt zijn…’
Een plek waar ik graag wil zijn? Er komen flarden van mijn appartement, Daans woonkamer en mijn auto voorbij, maar ik eindig precies waar ik nu ben: op een kleedje in de Franse bergen, met Maël. Wederom voel ik een glimlach om mijn mond tevoorschijn komen. Hier wil ik graag zijn.
‘Bedenk waarom je zo graag op die plek bent…’
Eh, nou omdat ik me hier beter voel dan dat ik mij de afgelopen jaren gevoeld heb? Omdat ik mezelf kan zijn hier? Misschien omdat Maël iets met me doet, al weet ik nog niet precies wat?
‘Zie voor je hoe je op die plek zit of ligt. Ben je alleen of zijn er mensen of dieren bij je? Wat doe je op die plek?’
Oké, wat doe ik? Ik lig samen met Maël, hand in hand, op een gekleurd kleed. Ik voel bubbels in mijn buik. Maël draait zich naar me toe en kijkt me aan terwijl hij een pluk haar uit mijn gezicht veegt. Zijn ogen zijn zo helderblauw als het water bij zo’n mooie witte bounty stranden. Ik verdrink er bijna in. We blijven elkaar maar aankijken en ik lijk wel te zweven, samen met hem. De tijd bestaat niet meer, alleen wij twee nog. Onze hoofden worden naar elkaar toe geduwd door een onzichtbare kracht en ik sluit mijn ogen. Dan voel ik zijn warme, zachte lippen op de mijne en zoent hij me vol overgave. Maël geeft me kusjes in mijn hals. Ik laat mijn handen door zijn haar woelen en…
‘Blijf doorademen in dit tempo…’ hoor ik Maël zeggen.
Plotseling is mijn verbeelding weg. Geschrokken vlieg ik overeind en trek mijn hand los uit die van Maël.
‘Wat is er?’ Maël kijkt me geschrokken aan.
‘Niets, ik eh…’ Ik voel het bloed naar mijn hoofd stijgen. Waarom dacht ik zo’n dingen over Maël? Ik heb een paar dagen geleden ontdekt dat mijn vriend me bedroog en nu denk ik al aan een ander? Dat kan toch niet? Waar ben ik mee bezig? Zou hij iets gemerkt hebben? Waar zou Maël aan gedacht hebben?
‘Zal ik je eens iets vertellen?’ zegt Maël, die inmiddels ook overeind gekomen is.
Nog steeds verward van mijn fantasie van zojuist, kijk ik hem aan.
‘Eh, ja?’
‘Weet je welke plek ik net in gedachten had?’ vraagt Maël en hij pakt mijn hand in de zijne.
‘Nee?’ Ik kan toch geen gedachten lezen, hoe moet ik dan weten wat hij dacht? Maël laat mijn hand los en veegt een losgeschoten pluk haar achter mijn oor. Ik voel een vlaag van warme bubbels door mijn lijf trekken als zijn hand mijn wang raakt en probeer zo rustig mogelijk te blijven.
‘Ik dacht aan deze plek… Met jou…’
‘O, haha!’ Ik zeg het wat nukkiger dan ik bedoel, maar weet me geen houding te geven. ‘Wat eh, toevallig… Ik ook.’ Mijn lichaam bubbelt, borrelt en trilt. Er valt een stilte. Maël heeft een super aantrekkelijke glimlach opgezet en kijkt me strak aan. De hand waarmee hij zojuist de pluk haren uit mijn gezicht veegde duwt mijn hoofd zachtjes richting dat van hem. Mijn hart klopt sneller en sneller. Ik krijg het zó ongelofelijk warm. Het lijkt wel alsof hij me met zijn blauwe ogen gehypnotiseerd heeft. Maël beweegt zijn hoofd naar dat van mij. Onze neuzen raken elkaar bijna aan. Ik open mijn mond een beetje. Ik weet niet of ik wil praten of iets anders, maar er komt geen geluid uit mijn keel. Ik ben helemaal in de ban van Maël.
‘Als dit te vroeg is en je dit niet wilt moet je het zeggen…’ zegt Maël zacht terwijl hij me aankijkt. Ik kan geen woord uitbrengen en knik heel even. Is dit te vroeg? Ik zit in een emotionele rollercoaster na het ontdekken van Daans geheimpje en ik zou helemaal niet eens aan andere mannen moeten denken, maar ik heb een heel nieuw gevoel dat ik niet kan verklaren als ik bij Maël in de buurt ben. Een vreemd, maar veilig gevoel van geborgenheid, vrijheid en een soort aantrekkingskracht. Het is heel gek het is… Ineens drukt Maël zijn lippen om de mijne. Mijn hart maakt een sprongetje als ik zijn lippen proef. Ik sluit mijn ogen en voel hoe zijn warme lippen de mijne strelen. Ik voel me zo licht als een veertje. Maël zoent me, eerst heel rustig, maar steeds heviger. Ik laat mijn handen door zijn haar woelen. Hij zoent mijn nek, mijn schouder en dan weer mijn mond. Plotseling stopt hij. Ik open mijn ogen en kijk hem aan. Zijn vragende blik zegt genoeg. Ik hoef er niet eens over na te denken. Ik wil dit. Goedkeurend geef ik een knikje.

Maël laat zich uitgeput naast me neer vallen. Wat is er zojuist gebeurd? Ik kijk naar Maël die met een enorme glimlach om zijn mond naast me ligt. Ik krijg mijn glimlach ook niet van mijn mond. Dit was niet normaal. Dit heb ik nog nooit meegemaakt. Daan en ik hebben ontelbaar vaak seks gehad, maar nog nooit voelde het zoals dit. Is dít hoe het hoort te zijn?
‘Wow…’ Ik zucht diep. ‘Dat was…’
‘Geweldig,’ maakt Maël mijn zin af en hij streelt over mijn wang. Daarna geeft hij me een kusje op mijn neus.
‘Ik kan haast niet geloven dat ik dit gedaan heb. Buiten, waar iedereen zomaar langs kan komen.’
‘Hier komt niemand,’ zegt Maël met een voldane glimlach. ‘En wat dan nog?’
‘Ik ben normaal niet zo…’
‘Zo wat?’ Maël kijkt me vragend aan.
‘Vrij?’ Fronsend kijk ik naar Maël. ‘Ik ben niet gewend om te kunnen doen wat ik wil doen… En om mij zo over te geven aan iemand. Zoiets zou ik normaal nooit doen.’
‘Wat zou je normaal nooit doen?’
‘Dit! Het doen met iemand die ik nog maar net ken. In de buitenlucht.’
’Maar goed dat je mij bent tegengekomen dan!’ zegt Maël plagerig.
‘Zo, meneer is erg zelfverzekerd!’ kaats ik terug.
‘Soms.’ Maël geeft me een zoen. ‘Ik wist vanaf het eerste moment dat ik je zag dat jij speciaal was.’
‘Hoe kan je dat nu weten?’ Ik kijk hem met een opgetrokken wenkbrauw aan.
‘Gewoon, een gevoel.’ Maël haalt zijn schouders op. ‘Je had iets. Iets wat mij aantrok.’
‘Dus je hebt me een bed aangeboden in de hoop dat we er samen in zouden duiken?’
‘Hey, zie jij hier een bed?’ Maël gebaart om zich heen en ik schiet in de lach.
‘Oké, oké, ik geef het toe: ik voelde ook iets…’
‘Mooi toch? Fijn dat we het allebei voelen.’ Maël knipoogt.
‘Ja,’ zeg ik en ik kijk naar de sterren die boven ons fonkelend in de lucht hangen. ‘Inderdaad.’

 

Hoofdstuk 11

Een jaar later

‘Kom je?’ Maël kijkt me vragend aan. Hij ziet er ongelofelijk knap uit in zijn outfit. Ik heb hem nog nooit met een mooie broek en een overhemd gezien. Meestal draagt hij zijn kaki- of karamelkleurige broek met zakken aan de zijkant, een wit, grijs of zwart shirt en zijn wandelschoenen. Vandaag ziet hij er mooier uit dan ooit. Hij is zelfs naar de kapper geweest om de puntjes een beetje te laten knippen.
‘Ja, ik kom!’ Ik steek mijn voeten in de witte slippers die versierd zijn met kleine pailletten en werp vluchtig een blik in de spiegel. Make up: check! Outfit: check! Haar: kan er mee door… Oké, ik ben er klaar voor.  Ik had nooit gedacht ik zó zenuwachtig zou zijn voor deze dag. Ach, waar maak ik me druk om? Het wordt vast een prachtige dag. Floor is speciaal voor deze gelegenheid naar Frankrijk gekomen en zelfs Brigitte en Jan-Pieter zijn vandaag hier! Toen Brigitte de uitnodiging ontvangen had, hing ze meteen aan de telefoon. Ze was zó enthousiast. “Natúúrlijk komen we, kind! Zie je wel dat jullie het samen ver gaan schoppen! Dat zei ik die eerste dag al!”, had ze gezegd en ik moest lachen.
Ik pak Maëls hand die hij uitgestoken heeft en we lopen samen naar buiten. Kleine kriebels vullen mijn buik. We kijken elkaar vluchtig aan en glimlachen. Op de achtergrond hoor ik de muziek die buiten gepeeld wordt.
‘Nou, this is the moment,’ zegt Maël. Ik knik. Zou hij ook zo zenuwachtig zijn? Hij is echt een ster in koel blijven in moeilijke of spannende situaties. Ik zou helemaal hyper worden of uitflippen, terwijl Maël altijd de rust zelve is. Gelukkig zorgt dat ervoor dat ik ook een beetje rustiger blijf.
‘Ik ben zo blij dat toen op die ene dag mijn auto gestolen werd en ik met Brigitte en Jan-Pieter hier terechtgekomen ben.’
‘Anders ik wel,’ zegt Maël en hij knijpt zachtjes in mijn hand. ‘Wie had ooit gedacht dat ik met zo’n knappe vrouw aan de haal zou gaan?’ Maël knipoogt.

De muziek stopt en de microfoon piept.
‘En daar zijn ze dan! Dames en heren, ik presenteer u…’ roept de burgemeester door de microfoon. Dit is ons teken. Hand in hand stappen we naar buiten en er klinkt een luid applaus als Maël en ik het receptiegebouw verlaten. ‘De kersverse eigenaren van Camping La Vailleuse!,’ vervolgt de burgemeester.
Met een stralende glimlach op onze mond lopen we allebei richting de burgemeester om de sleutel officieel in ontvangst te nemen.
‘Dat jullie een hoop mooie jaren tegemoet mogen gaan samen. Dit is bij uitstrek de prachtigste camping in de omgeving en ik ben dan ook enorm trots op jullie dat jullie het stokje overnemen van de oudere generatie. Ik wens jullie namens de hele gemeente een hoop voorspoed en een geweldig eerste seizoen als nieuwe eigenaren van Camping La Vailleuse.’ De burgemeester overhandigt de sleutel aan Maël.
‘Dank u wel, meneer de burgemeester. Sue en ik gaan er alles aan doen om deze camping te geven wat het verdient: een topseizoen.’ Maël knikt en de burgemeester geeft hem een klopje op zijn schouder. Vervolgens geeft hij mij een hand. ‘Veel geluk samen.’
‘Dank u wel, meneer de burgemeester,’ zeg ik lachend. De burgemeester loopt naar de vader van Maël, schudt hem ook de hand en geeft hem een schouderklopje. Maëls vader is ontzettend blij dat zijn zoon de camping overneemt. Zijn gezondheid is de afgelopen tijd achteruitgegaan. Hij wordt tenslotte ook een dagje ouder en zijn grote wens was dat zijn zoon de camping over zou nemen. Maëls vader is enorm trots op hem. Hij heeft het Maël nooit met zoveel woorden gezegd, maar ik weet het, want hij heeft het me een keer in goed vertrouwen verteld.
Toen hij hoorde welke plannen Maël had voor het opknappen van de camping was zijn vader erg enthousiast. Hij wilde zelf de camping al jaren geleden op de schop nemen, maar door de problemen met zijn gezondheid is dat nooit gelukt.
Ik heb samen met Maël en zijn ouders om de tafel gezeten en we zijn tot een heel gaaf plan gekomen. Alles wordt mooi opgeknapt, de voorzieningen worden gemoderniseerd en de receptie wordt verbouwd. Ja, ik ga er samen met Maël iets moois van maken hier in Frankrijk.

O ja, en die tergend slome slagboom wordt ook vernieuwd.